In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door de verzoeker, geboren in 1994. Het verzoekschrift is op 7 maart 2022 ingekomen en betreft een schadevergoeding ten laste van de Staat voor gemaakte kosten van rechtsbijstand. De verzoeker was niet aanwezig bij de behandeling van het verzoek, maar zijn gemachtigde, mr. J.J.J. van Rijsbergen, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. G. Smid, verzet zich tegen de toekenning van de vergoeding, omdat de strafzaak administratief is beëindigd. De verzoeker heeft echter aangevoerd dat de administratieve beëindiging niet aan hem of zijn gemachtigde te wijten is en dat de kosten voor rechtsbijstand wel degelijk zijn gemaakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafzaak van verzoeker per abuis twee keer in het systeem is geregistreerd, wat heeft geleid tot de administratieve beëindiging van de zaak. De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, aangezien de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 530 Sv een vergoeding kan worden toegekend voor gemaakte kosten, waaronder reis- en verblijfkosten en kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft de urenstaten van de raadsman beoordeeld en vastgesteld dat de gevraagde vergoeding van € 1.359,56 voor rechtsbijstand voldoende is onderbouwd.
De rechtbank heeft besloten om het verzoek tot schadevergoeding toe te wijzen en kent in totaal een bedrag van € 2.039,56 toe aan de verzoeker, bestaande uit € 1.359,56 voor rechtsbijstand en € 680,00 voor de kosten van het verzoekschrift. Deze beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, I.L. Bruijnooge, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 juli 2022. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.