ECLI:NL:RBZWB:2022:8395

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
22-009500 en 22-009499
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding op basis van verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 Sv

Op 28 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 02/183069-20, waarin verzoeker een schadevergoeding heeft aangevraagd op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1955, had op 9 mei 2022 verzoekschriften ingediend ter compensatie van schade die hij had geleden door ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld, waarbij de officier van justitie en de gemachtigd advocaat van verzoeker, mr. C.J.M. Jansen, zijn gehoord. Verzoeker was niet aanwezig bij de behandeling van het verzoek.

De rechtbank overwoog dat verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 130,00 voor de ondergane inverzekeringstelling en een vergoeding van € 5.350,02 voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de vergoedingen te weigeren, aangezien verzoeker niet verantwoordelijk was voor de gemaakte kosten. De rechtbank heeft de verzoeken voor het overige afgewezen, maar heeft de vergoedingen toegekend op basis van de LOVS-uitgangspunten. De totale schadevergoeding bedraagt € 6.160,02, die zal worden overgemaakt op naam van de Stichting Beheer Derdengelden Jansen & Van Rooijen Advocaten.

Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/183069-20
rk-nummers: 22-009500 en 22-009499
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 9 mei 2022, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1955 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. C.J.M. Jansen, Tivolistraat 18, 5017 HP Tilburg
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 130,00, € 130,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 5.350,02, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 12 maart 2021;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 24 mei 2020 om 21:10 uur in verzekering is gesteld en op 24 mei 2020 om 21:52 uur in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 31 augustus 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. R, in ’t Veld en mr. C. Jansen als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de zaak op 12 maart 2021 voorwaardelijk is geseponeerd met een proeftijd van 1 jaar. Om die reden heeft hij verzocht om een vergoeding wegens het onterecht ondergane voorarrest ter hoogte van € 130,00. Voorts heeft verzoeker verzocht om een vergoeding van kosten rechtsbijstand van € 5.350,02 en een vergoeding van de forfaitaire kosten voor het opstellen van het verzoekschrift.
In aanvulling op het verzoekschrift heeft de advocaat aangevoerd dat dient te worden beoordeeld of er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Daarbij is van belang of de zaak onmiskenbaar tot een veroordeling van verzoeker zou hebben geleid. Uit het dossier is gebleken dat de getuigen wisselend hebben verklaard. Daarbij komt dat het dossier geen bewijs bevat dat deze verklaringen ondersteunt. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de zaak onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergoedingen ten aanzien van het ondergane voorarrest en de kosten rechtsbijstand dienen te worden afgewezen. Niet dient te worden beoordeeld dat de zaak onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid, maar of verzoeker de verdenking aan zichzelf te wijten heeft gehad. Bij de rechter-commissaris zijn belastende verklaringen afgelegd. In het dossier bevinden zich voldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verzoeker de verdenking aan zichzelf heeft te wijten.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft
1 dag in verzekeringdoorgebracht op het politiebureau. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 130,00 , maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 100,00 wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 100,00.
De gevraagde vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 130,00.
De rechtbank dient te beoordelen of er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. De gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen ontbreken indien verzoeker de gemaakte kosten aan zichzelf te wijten heeft. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Daarbij komt dat dat het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 5.350,02in voldoende mate is onderbouwd. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 130,00, bestaande uit vergoeding van schade wegens de ondergane inverzekeringstelling;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 6.030,02, bestaande uit:
- € 5.350,02 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 6.160,02zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Jansen & Van Rooijen Advocaten, onder vermelding van “ [naam] ”.
Deze beslissing is op 28 september 2022 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).