Op 28 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding, ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.T.A. van Schaik, en betrof een vergoeding van kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 503,36, alsook een forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet als verdachte is aangemerkt in een strafzaak, aangezien uit het proces-verbaal van 28 augustus 2019 blijkt dat er nooit een strafzaak tegen hem aanhangig is geweest. De officier van justitie, mr. R. in ’t Veld, heeft in de raadkamer aangegeven dat er geen bewijs is dat verzoeker als verdachte is verhoord.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 530 en 533 Sv alleen een vergoeding kan worden toegekend aan een gewezen verdachte wiens zaak is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel. Aangezien verzoeker niet als verdachte is aangemerkt, concludeert de rechtbank dat er geen sprake is van een zaak van een gewezen verdachte. Daarom heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoekschrift. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. M.A.E. de Kroon, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.