ECLI:NL:RBZWB:2022:8386

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
22-007458
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzetschrift tegen dwangbevel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 september 2022 uitspraak gedaan over een verzetschrift dat was ingediend door de veroordeelde tegen een dwangbevel van 25 maart 2022. Dit dwangbevel was uitgevaardigd om een verschuldigd bedrag van € 2.000,00 te verhalen op de veroordeelde, die in 2020 een geldboete van € 4.000,00 had gekregen, waarvan € 2.000,00 voorwaardelijk was. De veroordeelde had geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, waardoor dit onherroepelijk was geworden. De rechtbank ontving het verzetschrift op 8 april 2022 en heeft op 31 augustus 2022 een openbare raadkamer gehouden waarin de officier van justitie en een medewerker van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) zijn gehoord. De veroordeelde was niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde meerdere keren in de gelegenheid is gesteld om het verschuldigde bedrag te betalen, maar dat hij hier niet op heeft gereageerd. Het CJIB heeft aangegeven dat alle aanmaningen naar het juiste adres zijn verzonden en dat er geen bewijs is dat de veroordeelde deze aanmaningen niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het dwangbevel op goede gronden is uitgevaardigd en dat het verzet van de veroordeelde ongegrond is. De rechtbank verklaart het verzetschrift ongegrond en bevestigt de geldigheid van het dwangbevel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/152976-19
rk-nummer: 22-007458
Beslissing op het verzetschrift ex artikel 6:4:5 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzetschrift ex artikel 6:4:5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingekomen ter griffie op 8 april 2022 in de zaak:

[veroordeelde]

geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van HZNLK B.V., Acaciastraat 2, 4731 CA Oudenbosch
hierna ook: veroordeelde.

Procesgang

Het verzetschrift is op 8 april 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 31 augustus 2022 mevrouw F. Roukema van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de officier van justitie mr. R. in ‘t Veld in openbare raadkamer gehoord. De medewerker van het CJIB is telefonisch gehoord.
Veroordeelde is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzetschrift verschenen.

Inhoud van het verzetschrift

Het verzetschrift is gericht tegen het dwangbevel van 25 maart 2022, waarin wordt bevolen dat een verschuldigd bedrag van € 2.000,00 op veroordeelde wordt verhaald.
Veroordeelde kan zich niet verenigen met het dwangbevel. In het dwangbevel wordt gesproken over wettelijke aanmaningen en verhogingen. Hij heeft gesteld dat het dossier geen bewijs bevat voor deze aanmaningen en verhogingen. Dit wil zeggen dat veroordeelde nimmer is aangemaand en nimmer de verhogingen aan hem zijn opgelegd. Om die reden is het dwangbevel ten onrechte uitgevaardigd.
Standpunt van het Centraal Justitieel Incasso Bureau en de officier van justitie
Het CJIB heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzet van veroordeelde ongegrond dient te worden verklaard. Tijdens de openbare raadkamer heeft het CJIB aangegeven bij haar eerder ingenomen standpunt in het commentaar van 6 mei 2022 te blijven. In aanvulling op het standpunt heeft het CJIB medegedeeld dat zij de eerste drie aanschrijvingen hebben verzonden naar de [adres]. Op het moment dat is gebleken dat veroordeelde staat ingeschreven op de Acaciastraat 2 in Oudenbosch zijn alle aanschrijvingen opnieuw verzonden.
De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat hij het standpunt van het CJIB deelt.

Beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 november 2020 is aan veroordeelde een geldboete ter hoogte van € 4.000,00 opgelegd waarvan € 2.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Hierbij is een betalingsregeling afgesproken voor 4 termijnen van € 500,00. Veroordeelde heeft geen hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis, zodat dit onherroepelijk is geworden. Op 30 november 2020 is er door het CJIB een brief met betrekking tot de eerste termijnbetaling verzonden. Daarna zijn op 15 januari 2021, 13 april 2021 en 14 mei 2021 brieven voor de termijnbetalingen van deze regeling verzonden. Hierop is geen reactie gekomen en er zijn geen termijnbetalingen ontvangen. Op 14 juni 2021 is een brief gestuurd waarin de betalingsregeling is beëindigd. Veroordeelde is in deze brief in de gelegenheid gesteld om voor 14 juli 2021 het totaal bedrag te voldoen. Op 30 juni 2021 ontving het CJIB een brief van veroordeelde met daarin het verzoek om een nieuwe betalingsregeling. Op 8 juli 2021 is er een betalingsregeling van 24 termijnen van € 83,70 aan veroordeelde bevestigd. Er zijn geen betalingen ontvangen, waardoor de betalingsregeling op 17 september 2021 is beëindigd. Omdat de geldboete niet tijdig is voldaan, is de boete conform 6:4:2 Sv verhoogd en is op 20 december 2021 de eerste aanmaning verzonden. De betaling is wederom niet voldaan, waardoor het bedrag verder is verhoogd. Veroordeelde is hiervan in kennis gesteld door een tweede aanmaning die op 7 februari 2022 is verzonden. Van deze correspondentie is niets onbestelbaar retour gekomen. Alle aanschrijvingen zijn verzonden naar het adres waar veroordeelde ten tijde van het versturen van de poststukken stond ingeschreven bij de Basisregistratie Personen (hierna: BRP), te weten Acaciastraat 2, 4731 CA, Oudenbosch. Omdat veroordeelde nalatig bleef de opgelegde geldboete en de daarop gevallen verhogingen te voldoen, is op 24 maart 2022 een dwangbevel uitgevaardigd.
Krachtens artikel 6:4:5 lid 3 Sv kan een veroordeelde verzet doen tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, inhoudende het verhaal op diens goederen. Het verzet wordt gedaan bij een bezwaarschrift dat vóór de verkoop en uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen van de dag van inbeslagneming, dient te worden ingediend.
De mogelijkheid tot verzet is gegeven om op te kunnen komen tegen de wijze van verhaal. In dit geval is (nog) geen sprake van het in beslag nemen van goederen teneinde daarop het recht van verhaal uit te oefenen omdat de boete niet is betaald.
Volgens vaste rechtspraak kan veroordeelde in zijn verzet worden ontvangen hoewel nog geen sprake is van daadwerkelijke inbeslagneming.
De rechtbank is van oordeel dat het dwangbevel op goede gronden is uitgevaardigd, nu veroordeelde meerdere malen in de gelegenheid is gesteld het verschuldigde bedrag te betalen.
Veroordeelde heeft niet betwist de poststukken zoals de aanmaningen niet te hebben ontvangen, maar stelt dat er geen bewijs is aangedragen dat deze poststukken zijn verstuurd. De rechtbank is echter van oordeel dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden waaruit kan worden afgeleid dat de poststukken van het CJIB niet zijn verstuurd en hem niet hebben bereikt. Alle aanschrijvingen zijn verzonden naar het BRP-adres van veroordeelde. Bovendien is gebleken dat, nadat veroordeelde een brief heeft ontvangen dat de betalingsregeling is beëindigd, veroordeelde per brief heeft verzocht om een nieuwe betalingsregeling. De rechtbank stelt vast dat veroordeelde de brieven wel degelijk heeft ontvangen.
De rechtbank zal het verzetschrift ongegrond verklaren.
5. De beslissing
De rechtbank verklaart het verzetschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 28 september 2022 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.