In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2022 uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoeker, geboren in 1971, die schadevergoeding vroeg op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker had kosten gemaakt voor rechtsbijstand en reiskosten in verband met een strafzaak, waarbij hij niet in verzekering was gesteld. De rechtbank heeft de officier van justitie, mr. G. Smid, gehoord, maar de verzoeker en zijn advocaat, mr. C.G.A. Mattheussens, waren niet aanwezig op de zitting. De officier van justitie verzet zich tegen een deel van de gevraagde vergoeding, met name voor de kosten die verband houden met artikel 533 Sv, omdat de verzoeker niet in verzekering was gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten van de raadsman, ter hoogte van € 1.278,06, toewijsbaar zijn, evenals een vergoeding van € 30,00 voor reiskosten. De forfaitaire vergoeding voor het indienen van de verzoekschriften is vastgesteld op € 340,00. Het verzoek om vergoeding op basis van artikel 533 Sv is afgewezen, omdat de verzoeker niet in verzekering was gesteld. De totale schadevergoeding die is toegewezen bedraagt € 1.648,06. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, I.L. Bruijnooge, en is openbaar uitgesproken.