ECLI:NL:RBZWB:2022:8344

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
22-011290
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging van strafzaak op grond van artikel 29f Sv

Op 25 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die in verband werd gebracht met een hennepkwekerij. De verzoeker, die op 26 november 2020 als verdachte was verhoord, stelde dat er geen bewijs tegen hem was en dat hij enkel de verhuurder van het pand was waar de hennepkwekerij zou hebben plaatsgevonden. Hij vroeg de rechtbank om de strafzaak tegen hem te beëindigen, gezien de gebrekkige communicatie van het Openbaar Ministerie en het tijdsverloop zonder verdere actie.

De officier van justitie daarentegen stelde dat de vertraging in de behandeling van de zaak te wijten was aan personele problemen en de gevolgen van de coronapandemie. Inmiddels was de strafzaak beoordeeld en was besloten om de verzoeker te dagvaarden voor de meervoudige strafkamer. De rechtbank overwoog dat het verzoek om beëindiging van de strafzaak niet kon worden toegewezen, omdat er nog steeds activiteiten plaatsvonden in het strafrechtelijk onderzoek en het Openbaar Ministerie voornemens was de vervolging voort te zetten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de verzoeker afgewezen, met de overweging dat er geen reden was om aan te nemen dat de vervolging niet zou worden voortgezet. De beslissing werd genomen door rechter mr. R.J.H. de Brouwer, in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende, en werd uitgesproken tijdens de openbare zitting op 25 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/144939-21
rk-nummer: 22-011290
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 31 mei 2022, in de zaak:
[verzoeker]geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. M.A. Buntsma, Delpratsingel 25, 4811 AP Breda

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift ex artikel 29f Sv;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
  • de overige in het raadkamerdossier aanwezige stukken.
Op 11 juli 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, verzoeker en mr. M.A. Buntsma als advocaat van verzoeker gehoord.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij op 26 november 2020 als verdachte is verhoord in het kader van een verdenking aangaande de Opiumwet. Verzoeker zou een hennepkwekerij in bedrijf hebben. Er lijkt thans geen enkel spoor naar verdachte te leiden. Er is van verzoeker geen DNA, vingerafdrukken en geen goederen/zaken te lieëren aan verzoeker gevonden. Verzoeker is enkel de verhuurder van het pand en er is door derden, kennelijk, enige tijd een hennepkwekerij geëxploiteerd. Voorts is er in de tussentijd door justitie conservatoir beslag gelegd ter hoogte van € 602.024, 60. Verzoeker huurde enkel de locatie en onderverhuurde deze aan diverse ondernemingen. De raadsman van verzoeker heeft op 6 april en 11 mei 2022 bij het Openbaar Ministerie naar de laatste stand van zaken geïnformeerd maar heeft taal noch teken mogen ontvangen. Gelet op deze (zeer) gebrekkige communicatie, het tijdsverloop, de inactiviteit van het Openbaar Ministerie en de zeer geringe inhoud van het strafdossier kan van verzoeker niet langer gevergd worden dat hij lijdt onder de mogelijke (verdere) strafrechtelijke vervolging. Redenen waarom verzoeker de rechtbank vraagt de strafzaak tegen verzoeker als beëindigd te verklaren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beoordeling van de strafzaak tegen verzoeker enige tijd op zich heeft laten wachten door personele problematiek en de gevolgen van het coronavirus. Inmiddels is de strafzaak beoordeeld en is er besloten dat verzoeker zal worden gedagvaard voor de meervoudige strafkamer. Het strafdossier is inmiddels (deels) verstrekt aan de advocaat van verzoeker. Er is tevens een vordering ontneming ingesteld. Gelet op het voorgaande is de officier van justitie de mening toegedaan dat het verzoek afgewezen dient te worden.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen.
Bij de toepassing van artikel 29f Sv staat het belang van de verzoeker voorop om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de tegen hem aangevangen en nog niet beëindigde vervolging door het Openbaar Ministerie. De maatstaf bij de beoordeling van het verzoek is of in de zaak van de verzoeker, die nog niet formeel is geëindigd, niettemin gezegd kan worden dat de vervolging niet wordt voortgezet.
Grond voor het geven van een verklaring dat de zaak is geëindigd kan worden gevonden in de
omstandigheid dat niet of nauwelijks (meer) activiteiten worden verricht in een strafrechtelijk
onderzoek tegen een verdachte en het daarnaast redelijkerwijs niet valt te verwachten dat het Openbaar
Ministerie tegen de verdachte strafvervolging zal instellen of voortzetten. Mede vanwege het door
artikel 255, eerste lid, Sv aan de verklaring dat de zaak is geëindigd verbonden rechtsgevolg, betreft
het hier een tot terughoudendheid nopende maatstaf.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een situatie dat er redelijkerwijs niet te
verwachten is dat het Openbaar Ministerie tegen de verdachte strafvervolging zal instellen.
Na zijn verhoor op 26 november 2020 is aan verzoeker op 29 juni 2021 - kort samengevat - het conservatoir beslag op zijn woning aan de [adres] in Breda betekend. Op 22 maart 2022 heeft de raadsman per mail aan het Openbaar Ministerie laten weten een redelijke omvang van het dossier te hebben ontvangen. Daarnaast is er een (concept) tenlastelegging van hetgeen verzoeker strafrechtelijk verweten zal worden en is het Openbaar Ministerie voornemens verzoeker binnen niet afzienbare tijd te (gaan) dagvaarden voor de meervoudige strafkamer. Er is dan ook geen sprake van (langdurige) inactiviteit aan de zijde van het Openbaar Ministerie. Integendeel, uit het voorgaande blijkt dat het Openbaar Ministerie de strafrechtelijke vervolging voort- en doorzet. Er is dan ook vooralsnog geen sprake van een vervolging die kan worden beëindigd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is op 25 juli 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2022.