Op 25 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die in verband werd gebracht met een hennepkwekerij. De verzoeker, die op 26 november 2020 als verdachte was verhoord, stelde dat er geen bewijs tegen hem was en dat hij enkel de verhuurder van het pand was waar de hennepkwekerij zou hebben plaatsgevonden. Hij vroeg de rechtbank om de strafzaak tegen hem te beëindigen, gezien de gebrekkige communicatie van het Openbaar Ministerie en het tijdsverloop zonder verdere actie.
De officier van justitie daarentegen stelde dat de vertraging in de behandeling van de zaak te wijten was aan personele problemen en de gevolgen van de coronapandemie. Inmiddels was de strafzaak beoordeeld en was besloten om de verzoeker te dagvaarden voor de meervoudige strafkamer. De rechtbank overwoog dat het verzoek om beëindiging van de strafzaak niet kon worden toegewezen, omdat er nog steeds activiteiten plaatsvonden in het strafrechtelijk onderzoek en het Openbaar Ministerie voornemens was de vervolging voort te zetten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de verzoeker afgewezen, met de overweging dat er geen reden was om aan te nemen dat de vervolging niet zou worden voortgezet. De beslissing werd genomen door rechter mr. R.J.H. de Brouwer, in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende, en werd uitgesproken tijdens de openbare zitting op 25 juli 2022.