Op 25 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoekster die kosten had gemaakt voor rechtsbijstand en reiskosten in verband met een strafzaak waarin de officier van justitie niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoekster had een bedrag van € 18.231,87 aan rechtsbijstandskosten en € 53,76 aan reiskosten opgevoerd, evenals een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor het indienen van het verzoekschrift. Tijdens de behandeling van het verzoek op 11 juli 2022 was de verzoekster niet verschenen, maar haar advocaat, mr. A.S. van der Biezen, was wel aanwezig.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen de toekenning van de vergoedingen, stellende dat de verzoekster zelf verantwoordelijk was voor de gemaakte kosten, aangezien zij pas op het laatste moment afstand had gedaan van de in beslag genomen goederen. De rechtbank overwoog dat de verzoekster bekend was met de mogelijkheid om afstand te doen van de goederen om vervolging en kosten te voorkomen, maar dit pas op het laatste moment had gedaan. Hierdoor ontbraken volgens de rechtbank de gronden van billijkheid voor het toekennen van enige schadevergoeding.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot schadevergoeding afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat de kosten aan de verzoekster zelf te wijten waren. De beslissing werd genomen door rechter mr. R.J.H. de Brouwer in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende en is uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting op 25 juli 2022. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoekster hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.