ECLI:NL:RBZWB:2022:8340

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
22-007587
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoekschrift schadevergoeding ex artikel 530 Sv

Op 25 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoekster die kosten had gemaakt voor rechtsbijstand en reiskosten in verband met een strafzaak waarin de officier van justitie niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoekster had een bedrag van € 18.231,87 aan rechtsbijstandskosten en € 53,76 aan reiskosten opgevoerd, evenals een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor het indienen van het verzoekschrift. Tijdens de behandeling van het verzoek op 11 juli 2022 was de verzoekster niet verschenen, maar haar advocaat, mr. A.S. van der Biezen, was wel aanwezig.

De officier van justitie heeft zich verzet tegen de toekenning van de vergoedingen, stellende dat de verzoekster zelf verantwoordelijk was voor de gemaakte kosten, aangezien zij pas op het laatste moment afstand had gedaan van de in beslag genomen goederen. De rechtbank overwoog dat de verzoekster bekend was met de mogelijkheid om afstand te doen van de goederen om vervolging en kosten te voorkomen, maar dit pas op het laatste moment had gedaan. Hierdoor ontbraken volgens de rechtbank de gronden van billijkheid voor het toekennen van enige schadevergoeding.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot schadevergoeding afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat de kosten aan de verzoekster zelf te wijten waren. De beslissing werd genomen door rechter mr. R.J.H. de Brouwer in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende en is uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting op 25 juli 2022. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoekster hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/207114-19 en 02/665869-16
rk-nummer: 22-007587
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 13 april 2022, in de zaak:
[verzoekster]geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.S. van der Biezen, Stationsweg 6, 5211 TW ’s-Hertogenbosch

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 18.231,87, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 53,76, voor vergoeding van reiskosten;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer van 23 februari 2022 waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 11 juli 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. A.S. van der Biezen als gemachtigd advocaat van verzoekster gehoord.
Verzoekster is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoekster is aangevoerd dat bij vonnis van 23 februari 2022 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging. De zaak is aldus geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Verzoekster heeft kosten gemaakt voor rechtsbijstand ter hoogte van € 18.231,87. Daarnaast heeft verzoekster reiskosten moeten maken voor, in totaal, drie zittingen bij de rechtbank. Dit betrof, in totaal, een afstand van 192 km. heen- en terugreis tegen een tarief van € 0,28 aldus in totaal
€ 53,76. Ten slotte vraagt verzoekster de forfaitaire vergoeding voor onderhavig verzoekschrift ad € 680,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoedingen afgewezen dienen te worden. Door de betreffende opsporingsambtenaren is er, ten tijde van de inbeslagneming, op 7 maart 2019 te kennen gegeven dat er géén strafvervolging plaats zou vinden indien er afstand gedaan zou worden van de in beslag genomen goederen. Verzoekster is al meerdere malen met politie en justitie in aanraking geweest voor het aanwezig hebben en verkopen van goederen zoals in beslag genomen. Verzoekster heeft geen afstand willen doen. Dit heeft ertoe geleid dat er gedagvaard werd. Uiteindelijk heeft verzoekster één dag voor de derde zittingsdag gekozen om afstand te doen van de onder haar in beslag genomen goederen. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is de officier van justitie van mening dat er geen gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig zijn tot toekenning van enige (schade)vergoeding.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoekster de kosten aan zichzelf te wijten. Zij was bekend met de mogelijkheid om afstand te doen van de onder haar in beslag genomen goederen om daarmee vervolging en de daarmee gepaard gaande kosten te voorkomen. Zij heeft er zelf voor gekozen dat pas een dag voor de derde - tevens laatste - zittingsdag te doen. Gelet daarop zijn er geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van enige vergoeding. Dat eerder een klaagschrift tegen de inbeslagname uit 2019 voor een deel gegrond is verklaard maakt dat niet anders. De daarmee gepaard gaande kosten zijn in die procedure vergoed.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 25 juli 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).