ECLI:NL:RBZWB:2022:833

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5917
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake uitkering Wet WIA

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 18 februari 2021 tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor verweerder is verstreken, aangezien de termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar is opgeschort en vervolgens is verdaagd, maar uiteindelijk niet tijdig is beslist. Eiser heeft verweerder op 28 oktober 2021 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht en proceskosten, die door verweerder moeten worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 17 februari 2022 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5917

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser

wettelijk vertegenwoordigd door [naam wettelijk vertegenwoordiger] , uit [plaatsnaam 2] , bewindvoerder
(gemachtigde: mr. C.F.A. Cadot),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 18 februari 2021 tegen het besluit van 21 januari 2021 betreffende de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Het bestuursorgaan beslist op het onderhavige bezwaar binnen zeventien weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikel 112 van de Wet WIA). Het bezwaarschrift tegen het besluit van 21 januari 2021 is bij verweerder ingediend op 18 februari 2021. Op grond van artikel 7:10, tweede lid, van de Awb is de termijn voor het nemen van het besluit opgeschort van 31 maart 2021 tot en met 21 april 2021. Vervolgens heeft verweerder de beslistermijn op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb verdaagd met zes weken, waarna de beslistermijn met instemming van eiser op grond van artikel 7:10, vierde lid, van de Awb verder is verdaagd met zes weken. Verweerder had dus uiterlijk op 15 oktober 2021 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiser heeft verweerder op 28 oktober 2021 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. Verweerder heeft uitgelegd dat het medisch onderzoeksverslag niet meer bij de stukken aanwezig is. Op 30 augustus 2021 is de primaire verzekeringsarts verzocht om opnieuw een medisch onderzoeksverslag op te stellen. Dit proces is nog niet afgerond en verdere medische informatie blijkt nodig te zijn. Verweerder verwacht medio maart de bezwaarprocedure te kunnen afronden, maar indien er een externe medische expertise nodig blijkt te zijn, is er een langere termijn nodig.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder een langere termijn te geven om het besluit te nemen dan de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde termijn van twee weken. Verweerder heeft de primaire verzekeringsarts al op 30 augustus 2021 verzocht om opnieuw een medisch onderzoeksverslag op te stellen. Tot op heden, ruim een half jaar later, is echter nog altijd niet beslist. De door verweerder genoemde redenen maken niet dat sprake is van een bijzonder geval dat een langere beslistermijn rechtvaardigt.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1.0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 17 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.