In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door de klaagster, die tevens beslagene is. De klaagster had op 4 oktober 2021 een klaagschrift ingediend ter griffie van de rechtbank, nadat op 1 september 2021 een hond van het ras Amerikaanse Staffordshire Terriër in beslag was genomen. De behandeling van het klaagschrift vond plaats in openbare raadkamer, waarbij de klaagster, haar advocaat mr. N.A. Koole, en de officier van justitie mr. G. Smid aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie zich in raadkamer op het standpunt heeft gesteld dat het strafvorderlijk belang zich niet langer verzet tegen de teruggave van de hond aan de klaagster. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het klaagschrift ontvankelijk was en of het belang van strafvordering de teruggave van de hond in de weg stond. Aangezien de officier van justitie geen bezwaar had tegen de teruggave, heeft de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaard.
De rechtbank heeft besloten dat de hond, die inmiddels onder de zorg van de klaagster was, teruggegeven dient te worden. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier was niet in staat om de beschikking mede te ondertekenen. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of de klaagster.