ECLI:NL:RBZWB:2022:830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 22_671 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet voldaan aan het connexiteitsvereiste leidt tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Participatiewet

Op 18 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker in eerdere procedures vrijstelling heeft gekregen voor het betalen van griffierecht, omdat er geen bewijs was van inkomen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overwogen dat er een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet zijn, dat verband houdt met een bestreden besluit. Dit is het zogenaamde connexiteitsvereiste.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de brief van verzoeker van 10 december 2021 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag om uitkering, omdat deze enkel verwees naar eerdere aanvragen. Er was geen bewijs dat verzoeker op de door hem genoemde data een aanvraag had gedaan. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen heeft bevestigd dat er geen aanvraag is gedaan op 1 november 2021 of 10 december 2021.

Aangezien niet is gebleken dat er een aanvraag is gedaan, is er ook geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit. Hierdoor is niet voldaan aan het connexiteitsvereiste, wat betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is verklaard. De voorzieningenrechter heeft verzoeker ter voorlichting gewezen op een eerder emailbericht waarin de procedure voor het aanvragen van bijstand is uitgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/671 PW VV

uitspraak van 18 februari 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] te [woonplaats] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen,verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft in zijn verzoek gesteld dat hij op 1 november 2021 en 10 december 2021 een aanvraag heeft gedaan om een uitkering op grond van de Participatiewet en dat het college daar nog niet op heeft beslist.
Het college heeft desgevraagd aangegeven dat verzoeker geen aanvraag om uitkering heeft gedaan op 1 november 2021, dan wel 10 december 2021. Met betrekking tot de datum 1 november 2021 is er geen correspondentie van verzoeker bij het college bekend. Het college heeft wel een brief gedateerd 10 december 2021 ontvangen van verzoeker.
Griffierecht
2. In eerdere procedures is geoordeeld dat verzoeker vrijstelling heeft gekregen voor het betalen van griffierecht. Daarbij is overwogen dat niet gebleken is dat verzoeker enig inkomen heeft. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.
Beoordeling voorzieningenrechter
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen inzake een bestreden besluit indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat, ingevolge artikel 6:2 van de Awb, het niet tijdig beslissen op een aanvraag gelijkgesteld wordt met een besluit.
Uit bovenstaande artikelen volgt dat er sprake moet zijn van (het niet tijdig nemen van) een besluit en een bezwaar of beroep tegen dat besluit, voordat een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inhoudelijk kan worden behandeld. Dit is het zogenaamde connexiteitsvereiste.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de brief van 10 december 2021 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag om uitkering. Verzoeker verwijst in deze brief immers uitsluitend naar eerdere aanvragen van 1 juli 2020, 25 januari 2021 en 19 februari 2021. Ook zijn er geen andere stukken waaruit opgemaakt kan worden dat verzoeker op 1 november 2021 dan wel 10 december 2021 een aanvraag heeft gedaan.
Omdat niet is gebleken dat er een aanvraag is gedaan op de door verzoeker genoemde data, is er evenmin sprake van het niet tijdig nemen van een besluit. Dit betekent dat niet voldaan is aan het connexiteitsvereiste. Het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het verzoek niet inhoudelijk in behandeling zal worden genomen.
Ter voorlichting van verzoeker wijst de voorzieningenrechter nog op het emailbericht van [naam] , gericht aan verzoeker en gedateerd 25 januari 2022, waarin duidelijk is uitgelegd wat de procedure is voor het aanvragen van bijstand.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 18 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.