In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door verzoeker, geboren in 2006, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N. Assouiki. Het verzoek betreft een schadevergoeding ten laste van de Staat voor gemaakte kosten in het kader van de strafprocedure. Tijdens de zitting op 22 juni 2022 zijn de officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld, en de raadsvrouw gehoord. Verzoeker was niet aanwezig, maar zijn raadsvrouw betoogde dat de kosten voor rechtsbijstand vergoed dienden te worden, ondanks het ontbreken van een urenspecificatie van de vorige advocaat. De officier van justitie stelde dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen zonder deze specificatie, maar dat de reiskosten voor een bezoek aan de raadsvrouw wel vergoed konden worden.
De rechtbank oordeelde dat de kosten voor rechtsbijstand niet voldoende onderbouwd waren, aangezien er geen specificatie van het aantal bestede uren was overgelegd. De rechtbank wees het verzoek om vergoeding van deze kosten af. Wel werden de reiskosten voor het bijwonen van de zitting, die voldoende onderbouwd waren, toegewezen. Daarnaast werd een forfaitair bedrag voor de kosten van de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer toegekend. Uiteindelijk werd het verzoek tot schadevergoeding toegewezen tot een totaalbedrag van € 691,60, bestaande uit € 11,60 aan reiskosten en € 680,00 voor de behandeling van het verzoekschrift.
De beslissing is genomen door rechter mr. E.B. Prenger en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.