In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren op [geboortedag 1] 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De minderjarige is sinds januari 2018 onder toezicht gesteld en verblijft bij zijn biologische vader, die geen gezag heeft. De rechtbank heeft geconstateerd dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door de onduidelijkheid over zijn toekomstperspectief en de schadelijke strijd tussen de ouders. De moeder heeft in het verleden niet altijd in het belang van de minderjarige gehandeld, wat heeft geleid tot een loyaliteitsconflict voor het kind. De rechtbank heeft daarom besloten het gezag van de moeder te beëindigen en de biologische vader tot voogd te benoemen, zodat er meer stabiliteit en duidelijkheid voor de minderjarige kan komen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de moeder om contra-expertise afgewezen, omdat de aanvaardbare termijn voor gezagsherstel al verstreken is. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.