ECLI:NL:RBZWB:2022:8260

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
22-010145 en 22-010146
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding ex artikelen 530 en 533 Sv na vrijspraak en inverzekeringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2022 uitspraak gedaan over verzoekschriften van een verzoeker die schadevergoeding vroeg na een vrijspraak en inverzekeringstelling. De verzoeker, geboren in 1991, had op 25 maart 2022 een strafbaar feit gepleegd, maar werd vrijgesproken. De rechtbank ontving de verzoekschriften op 17 mei 2022, waarin de verzoeker vergoedingen vroeg voor schade in verband met tijdsverzuim en kosten van rechtsbijstand. De officier van justitie, mr. Y.A.Y. Vermeulen, heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoedingen voor schade in verband met tijdsverzuim moesten worden afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2022 werd de verzoeker gehoord, evenals zijn advocaat mr. R. Wouters. De verzoeker stelde dat hij inkomsten had misgelopen door de inverzekeringstelling en dat hij vergoedingen vroeg voor reiskosten en inkomstenderving. De rechtbank overwoog dat de verzoeker geen onderbouwing had gegeven voor zijn uurtarief en werktijden, waardoor de verzoeken voor inkomstenderving werden afgewezen. De rechtbank kende wel een vergoeding toe voor de kosten van rechtsbijstand en een forfaitaire vergoeding voor de dagen in verzekeringstelling. Uiteindelijk werd een totaalbedrag van € 5.348,52 aan vergoedingen toegewezen, maar andere verzoeken werden afgewezen.

De rechtbank benadrukte dat de toekenning van schadevergoedingen afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en dat verzoeken goed onderbouwd moeten zijn. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen de gestelde termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Middelburg
parketnummer: 02-000398-21
rk-nummers: 22-010145 en 22-010146
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 17 mei 2022, in de zaak:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R. Wouters, 4331 CB Middelburg, Lange Noordstraat 29.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 260,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
  • € 495,00, voor vergoeding van inkomstenderving;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 4.654,63, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 30,90, voor vergoeding van reiskosten;
  • € 2.475,00, € 183,15 en € 275,00, voor vergoeding van inkomstenderving;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter van 25 maart 2022 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 1 januari 2021 in verzekering is gesteld en op 2 januari 2021 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 27 oktober 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. Y.A.Y. Vermeulen, verzoeker en mr. R. Wouters als advocaat van verzoeker gehoord.
Namens verzoeker is in het verzoekschrift aangevoerd dat hij werd verdacht van het plegen van een strafbaar feit en dat hij op 25 maart 2022 is vrijgesproken. Het vonnis is op 9 april 2022 onherroepelijk geworden. Verzoeker verzoekt nu om vergoedingen zoals hiervoor bij de procedure gemeld.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoedingen van in totaal € 3.428,15 voor schade in verband met tijdsverzuim moeten worden afgewezen. De hoogte van de verletkosten in verband met de voorbereiding van de verdediging, is niet voldoende onderbouwd. Bovendien komen niet alle gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De verzochte vergoeding voor reiskosten moet eveneens worden afgewezen. Verzoeker heeft geen onderbouwing voor de kosten aangeleverd en kosten in verband met een bezoek aan de raadsman komen niet voor vergoeding in aanmerking. De overige verzochte vergoedingen kunnen naar de mening van de officier van justitie worden toegewezen.
Verzoeker en de raadsman hebben in raadkamer aanvullend aangevoerd dat verzoeker zes dagen per week werkt als stukadoor. Hij is zelfstandige. Hoewel de boekhouder van verzoeker geen verklaring heeft afgegeven ten aanzien van de niet-gewerkte uren, is het logisch dat verzoeker inkomsten is misgelopen op de momenten dat hij niet kon werken. De gevraagde vergoeding van € 2.475,00 wegens inkomstenderving ziet op de periode van 4 tot en met 8 januari 2021. Verzoeker was angstig om in die periode te gaan werken doordat hij gedurende de ondergane inverzekeringstelling medicijnen niet heeft gekregen die hij van zijn chirurg zijn leven lang iedere dag moet innemen. De gevraagde vergoeding van reiskosten ziet op de reis van de woning van verzoeker naar het kantoor van zijn raadsman en terug alsmede de reis van de woning van verzoeker naar de rechtbank en terug. Er kan daarbij een kilometervergoeding van € 0,28 worden gehanteerd.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer aanvullend op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding van € 495,00 wegens inkomstenderving door de inverzekeringstelling moet worden afgewezen omdat de schade valt onder de verzochte forfaitaire vergoeding van € 260,00. Bovendien heeft verzoeker geen documenten overgelegd waaruit de hoogte van zijn uurtarief blijkt. Ook is niet gebleken dat verdachte een opdracht had om te werken toen hij op 2 januari 2021 in verzekering was gesteld. Met betrekking tot de verzochte vergoeding van reiskosten in verband met een bezoek aan de raadsman, verwijst de officier van justitie naar de uitspraak met kenmerk ECLI:NL:GHARL:2014:1898. De gevraagde vergoedingen van € 2.475,00, € 183,15 en € 275,00 voor inkomstenderving na de inverzekeringstelling moeten worden afgewezen omdat de verzoeken niet zijn onderbouwd. Daarnaast is ook het causale verband tussen het niet kunnen werken en het later krijgen van medicatie niet gebleken. Met betrekking tot tijdsverzuim vanwege overleg met de raadsman, verwijst de officier van justitie naar de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch 9 mei 2003, NbSr 2003, 297. De toe te kennen schadevergoeding dient te worden verrekend met geldboetes en/of andere aan de Staat verschuldigde geldsommen als bedoeld in artikel 534 lid 3 Sv.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft
2 dagen in verzekeringdoorgebracht op het politiebureau. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
De gevraagde vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 260,00.
Ten aanzien van de verzochte vergoeding van € 495,00 wegens inkomstenderving is de rechtbank van oordeel dat de door verzoeker geleden schade reeds is vergoed door middel van de hiervoor toegekende forfaitaire vergoeding. Zij stelt vast dat verzoeker zijn uurloon en werktijden als stukadoor op geen enkele manier heeft onderbouwd. Daarmee heeft hij niet aangetoond dat hij op 2 januari 2021 meer schade heeft geleden dan reeds door middel van het forfaitaire bedrag wordt vergoed. De rechtbank wijst dit onderdeel van het verzoek af.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 4.654,63is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Verzoeker heeft bedragen ter grootte van € 2.475,00, € 183,15 en € 275,00 verzocht voor inkomstenderving. De rechtbank stelt vast dat verzoeker ook bij deze verzoeken zijn uurloon en werktijden als stukadoor op geen enkele manier heeft onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat geen aantoonbare geconcretiseerde inkomstenderving kan worden vastgesteld. Daarnaast stelt de rechtbank ten aanzien van het gevraagde bedrag van € 2.475,00 vast dat verzoeker niet heeft onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van het overleggen van een medische verklaring, dat hij als gevolg van het niet verstrekken van medicijnen tijdens de ondergane inverzekeringstelling niet in staat was om te werken in de periode van 4 tot en met 8 januari 2021. De rechtbank wijst daarom de verzoeken met betrekking tot de inkomstenderving af.
Verzoeker heeft een bedrag ter hoogte van € 30,90 verzocht voor op 15 en 25 maart 2021 gemaakte reiskosten. De reiskosten die verzoeker op 15 maart 2021 stelt te hebben gemaakt in verband met een bespreking op het kantoor van zijn raadsman, vallen buiten het beslissingskader van artikel 530 Sv [1] . De rechtbank wijst deze kosten dan ook af. De rechtbank stelt vast dat uit de aantekening van het mondelinge vonnis blijkt dat het vonnis in aanwezigheid van verdachte is uitgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker op 25 maart 2021 49,6 kilometer van en naar zijn woning heeft gereisd om de zitting bij te wonen. Op basis van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 wordt een kilometervergoeding van € 0,28 gehanteerd. De rechtbank wijst daarom een bedrag van
€ 13,89als vergoeding voor de reiskosten toe.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de toe te kennen schadevergoeding dient te worden verrekend met geldboetes en/of andere aan de Staat verschuldigde geldsommen als bedoeld in artikel 534 lid 3 Sv. Om te kunnen beoordelen of verrekening dient plaats te vinden, dient de rechtbank te beschikken over een recente justitiële documentatie van verzoeker en een overzicht van het CJIB met alle openstaande boetes van verzoeker. De officier van justitie heeft deze stukken niet aangeleverd. De rechtbank zal, bij gebreke aan de juiste informatie, geen verrekening van de toegewezen bedragen bevelen.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 260,00voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 5.348,52, bestaande uit:
- € 4.654,63 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 13,89 aan reiskosten en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 4.928,52zal worden overgemaakt op [rekeningnummer 1] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Wouters & Wouters Advocaten te Middelburg, onder vermelding van “ [verzoeker] , rk-nummers: 22-010145 en 22-010146”;
bepaalt dat een bedrag van
€ 680,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer 2] ten name van Wouters & Wouters advocaten, onder vermelding van “ [verzoeker] , rk-nummers: 22-010145 en 22-010146”.
Deze beslissing is op 10 november 2022 gegeven door mr. J. Bergen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Zuidhof, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).

Voetnoten