Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het verzoekschrift ex artikel 29f Sv;
- de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 5 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door de verzoeker, die in 2018 in verzekering was gesteld en sindsdien geen informatie over de voortgang van zijn strafzaak had ontvangen. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. J.H.E.M. Kersemaekers, vroeg de rechtbank om de strafzaak te beëindigen, omdat er inmiddels meer dan vijf jaar waren verstreken sinds de feiten in 2016/2017 en er nog steeds geen vervolgingsbeslissing was genomen. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek moest worden afgewezen, omdat het eindproces-verbaal inmiddels was ontvangen en de beoordeling van het procesdossier op korte termijn zou plaatsvinden.
De rechtbank overwoog dat het belang van de verzoeker voorop staat, maar dat enkel tijdsverloop niet voldoende is om de strafzaak te beëindigen. De rechtbank concludeerde dat de vervolging niet wordt voortgezet en dat er geen reden was om het verzoek in te willigen. De rechtbank wees het verzoek tot beëindiging van de strafzaak af, waarbij werd opgemerkt dat de officier van justitie had aangegeven dat het einddossier van meer dan 3.000 pagina's gereed was en dat er meerdere gedupeerden waren in de zaak. De beslissing werd genomen door mr. R.J.H. de Brouwer in tegenwoordigheid van griffier mr. M. van Grinsven.