ECLI:NL:RBZWB:2022:8235

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
22-022025
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand ex artikel 530 Sv na intrekking klaagschrift

Op 5 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een verzoeker die gedetineerd is in de P.I. Dordrecht. Het verzoek, dat op 29 september 2022 ter griffie is ingekomen, betreft een vergoeding van kosten voor rechtsbijstand die de verzoeker heeft gemaakt in het kader van een eerder ingediend klaagschrift ex artikel 552a Sv. De verzoeker heeft kosten gemaakt voor rechtsbijstand ter hoogte van € 1.887,49 en een forfaitaire vergoeding van € 340,00 gevraagd voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 21 november 2022 zijn zowel de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, als de gemachtigd advocaat van verzoeker, mr. J.H.E.M. Kersemaekers, gehoord. De verzoeker was niet verschenen. De advocaat heeft het verzoekschrift gewijzigd, waardoor het verzochte bedrag aan kosten voor rechtsbijstand met 0,7 uur is verminderd. De rechtbank heeft overwogen dat de mededeling van de politie over teruggave van beslag niet gelijkgesteld kan worden aan een beslissing van de officier van justitie. De rechtbank concludeert dat de verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoekschrift, omdat het klaagschrift heeft geleid tot een beslissing tot teruggave van inbeslaggenomen goederen.

De rechtbank heeft het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toegewezen. De kosten zijn vastgesteld op € 1.608,38 voor de rechtsbijstand en € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.288,38. Deze beslissing is genomen door mr. R.J.H. de Brouwer en is op 5 december 2022 uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-237178-22
rk-nummer: 22-022025
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 29 september 2022, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonadres]
thans gedetineerd in de P.I. Dordrecht
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J.H.E.M. Kersemaekers, Parkstraat 10 te 4818 SJ Breda.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.887,49, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
 de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 21 november 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks en mr. J.H.E.M. Kersemaekers als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat het door hem ingediende klaagschrift ex artikel 552a Sv heeft geleid tot de beslissing van het Openbaar Ministerie van 27 september 2022 tot teruggave van het inbeslaggenomen goed, waarna het klaagschrift op 29 september 2022 is ingetrokken. Verzoeker heeft kosten voor rechtsbijstand moeten maken in het kader van deze klaagschriftprocedure en stelt zich op het standpunt dat, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 16 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:
1056), verzoeker ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek. Voorts is verwezen naar de beschikking bekend onder parketnummer 21-002894, waarin is bepaald dat de situatie waarin het cassatieberoep in de klaagschriftprocedure is ingetrokken kort na de ongegrondverklaring van het klaagschrift omdat het beslag is opgeheven en het inbeslaggenomen goed is teruggegeven, gelijk dient te worden gesteld met de situatie dat een klaagschrift gegrond moet worden verklaard of de intrekking van het klaagschrift omdat het beslag is geëindigd. Verzocht wordt dan ook om aan verzoeker een vergoeding van € 1.887,49 toe te kennen, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de advocaat het eerder ingediende verzoekschrift gewijzigd, in die zin dat het verzochte bedrag aan kosten voor rechtsbijstand met 0,7 uur dient te worden verminderd, zodat het verzoek aan kosten voor rechtsbijstand 4,4 bestede uren bedraagt. De post van 0,7 uur is ten onrechte in het verzoek opgenomen. De kostenpost van 1,10 uur aan “bezoek cliënt in strafzaak” zag in zijn geheel op de beklagzaak. Cliënt had het beslag hoog zitten. De advocaat heeft verzoeker in de P.I. bezocht nadat verzoeker hem verschillende malen had benaderd over het beslag. In reactie op het standpunt van het Openbaar Ministerie heeft de advocaat aangevoerd dat het pertinent onjuist is dat het beslag in de politiefase al is opgeheven. Het beslag wordt niet opgeheven door een notitie van de politie in een verhoor. Tot op de dag van vandaag heeft de advocaat contact met de zaaksofficier van justitie omdat de goederen nog steeds niet feitelijk zijn geretourneerd, waardoor de kosten voor rechtsbijstand hoger waren geweest indien het verzoekschrift later was ingediend.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk primair op het standpunt gesteld dat het verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de politie reeds in het verhoor van 19 september 2022 heeft aangegeven dat de persoonlijke spullen in de fouillering van verzoeker zullen worden gedaan. De officier van justitie stelt dat het beslag daarmee door de politie feitelijk is opgeheven. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het verzoek in zijn geheel dient te worden afgewezen. Het klaagschrift is immers op 22 september 2022 zonder enig overleg met het Openbaar Ministerie over teruggave van de goederen ingediend. De kosten hadden bespaard kunnen worden door het Openbaar Ministerie te contacteren. Gelet daarop zijn er geen gronden van billijkheid om tot vergoeding toe te gaan. Meer subsidiair is een (zeer) sterke matiging van het verzochte bedrag op zijn plaats. Het is onduidelijk waarom er voor het klaagschrift bijna twee uur is gereisd en ruim 1 uur overleg nodig is geweest. In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid verzoeker
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een mededeling van de politie in een verhoor over teruggave van beslag niet geldt als een beslissing van de officier van justitie, noch daargelaten dat onduidelijk is wat onder ‘persoonlijke spullen’ zou moeten worden verstaan. In de stukken bevindt zich geen beslissing tot teruggave van de officier van justitie. Wel is in een brief van 11 november 2022 medegedeeld dat de officier van justitie onlangs heeft beslist dat een inbeslaggenomen geldbedrag aan klager dient te worden teruggegeven. Dat is lang nadat het klaagschrift door de raadsman op 22 september 2022 was ingediend (en nadien weer ingetrokken) en ondersteunt de stelling van de raadsman dat de goederen zelfs tot op de dag van de raadkamerbehandeling niet zijn teruggegeven.
De onderhavige situatie, waarin een op grond van artikel 552a Sv ingediend klaagschrift vóór de behandeling daarvan heeft geleid tot een beslissing tot teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp, waarna het klaagschrift is ingetrokken en een behandeling daarvan en een rechterlijke beslissing daarover zijn uitgebleven, is in materiële zin gelijk is te stellen met de situatie waarin het beklag gegrond is verklaard. Betrokkene kan tot drie maanden na de beslissing tot teruggave een verzoek doen tot vergoeding van de kosten van zijn raadsman, aldus de Hoge Raad. Verzoeker is dan ook ontvankelijk is in zijn verzoekschrift.
Het verzoek
Voor de beoordeling van het verzoek gaat de rechtbank dus uit van een gegrond verklaard klaagschrift tegen de inbeslagname. De rechtbank acht dan ook gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman voor het indienen van het klaagschrift ex artikel 552a Sv.
De rechtbank stelt vast dat de advocaat in raadkamer het eerder ingediende verzoek heeft gewijzigd door het verzochte bedrag aan kosten voor rechtsbijstand te verminderden met 0,7 uur. Het verzochte bedrag aan kosten voor rechtsbijstand komt daarmee op een bedrag van € 1.608,38 (4,4 uur maal
€ 285,00 per uur, vermeerderd met 6 procent kantoorkosten en 21 procent BTW).
Het in raadkamer verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 1.608,38is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor mede gezien de toelichting in raadkamer.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 2.288,38, bestaande uit:
- € 1.608,38 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 2.288,38zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden TDNL, onder vermelding van “ [betalingskenmerk] ”.
Deze beslissing is op 5 december 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).