Op 5 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een verzoeker die gedetineerd is in de P.I. Dordrecht. Het verzoek, dat op 29 september 2022 ter griffie is ingekomen, betreft een vergoeding van kosten voor rechtsbijstand die de verzoeker heeft gemaakt in het kader van een eerder ingediend klaagschrift ex artikel 552a Sv. De verzoeker heeft kosten gemaakt voor rechtsbijstand ter hoogte van € 1.887,49 en een forfaitaire vergoeding van € 340,00 gevraagd voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 21 november 2022 zijn zowel de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, als de gemachtigd advocaat van verzoeker, mr. J.H.E.M. Kersemaekers, gehoord. De verzoeker was niet verschenen. De advocaat heeft het verzoekschrift gewijzigd, waardoor het verzochte bedrag aan kosten voor rechtsbijstand met 0,7 uur is verminderd. De rechtbank heeft overwogen dat de mededeling van de politie over teruggave van beslag niet gelijkgesteld kan worden aan een beslissing van de officier van justitie. De rechtbank concludeert dat de verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoekschrift, omdat het klaagschrift heeft geleid tot een beslissing tot teruggave van inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank heeft het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toegewezen. De kosten zijn vastgesteld op € 1.608,38 voor de rechtsbijstand en € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.288,38. Deze beslissing is genomen door mr. R.J.H. de Brouwer en is op 5 december 2022 uitgesproken in een openbare zitting.