Uitspraak
1.De procedure
- het verzoekschrift ex artikel 29f Sv;
- de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door verzoeker, geboren in 1991. Het verzoekschrift was ingekomen op 23 september 2022 en betrof een verzoek om de strafzaak tegen verzoeker te beëindigen. Verzoeker was niet verschenen bij de behandeling van het verzoekschrift, maar zijn gemachtigde advocaat, mr. A.C.M. Tönis, was wel aanwezig. Tijdens de zitting werd duidelijk dat het verzoekschrift per abuis tweemaal was ingediend, en dat er al eerder op 21 november 2022 een verzoekschrift in dezelfde zaak was behandeld, dat op 5 december 2022 was afgewezen.
De rechtbank overwoog dat, gezien het feit dat er al een beslissing was genomen op het eerdere verzoekschrift, er geen noodzaak was voor een inhoudelijke beoordeling van het huidige verzoekschrift. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, bevestigde dat de eerder verzochte stukken niet beschikbaar waren, omdat deze al waren gevoegd bij het eerdere verzoekschrift. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoekschrift, omdat er geen belang meer was bij de beoordeling van het verzoek.
De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 december 2022, waarbij de rechter, mr. R.J.H. Goossens, en griffier, mr. M. van Grinsven, aanwezig waren.