ECLI:NL:RBZWB:2022:8198

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
02-123766-22, 02-133605-22, 02-216261-22, 02-210663-21 (vord. tul), 96-036594-21 (vord. tul) en 96-117576-21 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandelingen en diefstal met voorwaardelijke gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 30 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1987, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere mishandelingen en winkeldiefstal. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte mishandeling van een partner en winkeldiefstal, gepleegd in de periode van mei tot augustus 2022. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de verklaringen van slachtoffers en de verdachte zelf als bewijs werden gebruikt. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat deze zich had kunnen onttrekken aan de situatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 127 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, en er werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan behandelingen. Daarnaast werden vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, met de mogelijkheid om deze om te zetten in taakstraffen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en gaf de verdachte een laatste kans om zijn leven te beteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/123766-22, 02/133605-22, 02/216261-22, 02/210663-21 (vord. tul), 96/036594-21 (vord. tul) en 96/117576-21 (vord. tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 30 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. L.V. Romme, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 december 2022, waarbij de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
02/123766-22:mishandeling van [slachtoffer] , gepleegd in de periode van 11 tot en met 12 mei 2022 in [plaats] ;
02/133605-22: winkeldiefstal, gepleegd op 26 april 2022 in Made en
02/216261-22: mishandeling van zijn partner [slachtoffer] , gepleegd op 2 augustus 2022 in Dorst en [plaats] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle aan hem tenlastegelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Hij acht ten aanzien van de geweldsfeiten geen noodweer aan de orde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft de winkeldiefstal aan het oordeel van de rechtbank.
Dat geldt eveneens voor de mishandeling in de periode van 11 en 12 mei 2022, maar gelet op het letsel kan niet worden vastgesteld dat daarbij sprake is geweest van meer dan één klap.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de mishandeling op 2 augustus 2022. Voor het eerste gedeelte van de tenlastelegging in Dorst doet de verdediging een beroep op noodweer. Voor het tweede gedeelte van de tenlastelegging in [plaats] bevat het dossier onvoldoende steunbewijs voor de aangifte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
02/123766-22
Gelet op het proces-verbaal van bevindingen inhoudende de verklaring van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem ten laste gelegde mishandeling. De rechtbank is van oordeel dat daarbij, gelet op het letsel van [slachtoffer] , sprake is geweest van meer dan een enkele klap. De rechtbank ziet ook geen reden om aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen, zeker niet nu zij ervoor gekozen heeft om geen aangifte tegen verdachte te willen doen. Daaruit blijkt dat er geen reden is om aan te nemen dat zij hetgeen waarover zij verklaard heeft, groter heeft gemaakt dan hoe het daadwerkelijk gegaan is. De verklaring van [slachtoffer] wordt op belangrijke punten ondersteund door de verklaring van verdachte en door het letsel, dat blijkens een proces-verbaal van bevindingen is gezien door de verbalisanten en ook blijkt uit de foto’s. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] meermalen heeft gestompt en haar bij de keel heeft gepakt en in haar keel heeft geknepen.
02/133605-22
Gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem ten laste gelegde winkeldiefstal.
02/216261-22
Gelet op de aangifte en de verklaring van verdachte ter zitting stelt de rechtbank vast dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 2 augustus 2022 in Dorst zijn partner [slachtoffer] heeft geschopt en gestompt in het gezicht en op het lichaam.
Door de verdediging is een beroep op noodweer gedaan. Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is “geboden door de noodzakelijke verdediging” worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien verdachte zich niet hoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
De rechtbank overweegt dat door aangeefster een duidelijke verklaring is afgelegd. Zelfs wanneer de rechtbank het door verdachte gegeven scenario volgt dat aangeefster hem in het gezicht aan het krabben was, is op geen enkele wijze duidelijk gemaakt dat verdachte op dat moment niet de handen van aangeefster weg kon halen en weg kon lopen. Daar komt bij dat aangeefster in een auto zat en verdachte ernaast stond. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdediging door verdachte tegen de aanranding niet noodzakelijk was, omdat verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken door weg te lopen. Dat heeft verdachte volgens zijn verklaring op zitting ook meerdere keren gedaan. Hij heeft er echter ook voor gekozen om toch telkens terug te gaan en de confrontatie op te zoeken. Onder deze omstandigheden komt verdachte naar het oordeel van de rechtbank geen beroep op noodweer toe. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn partner [slachtoffer] in Dorst, zoals hierna onder 4.4 weergegeven. Voor het trekken aan de haren van [slachtoffer] ziet de rechtbank geen steunbewijs. Van dat gedeelte van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Voor het gedeelte uit de tenlastelegging dat plaats zou hebben gevonden in [plaats] overweegt de rechtbank als volgt.
Door aangeefster is verklaard dat zij na het voorval in Dorst vervolgens thuis in [plaats] ook door verdachte is mishandeld. Door verdachte wordt dit ontkend. De rechtbank is van oordeel dat enig steunbewijs voor de mishandeling die thuis zou hebben plaatsgevonden, ontbreekt. Door [getuige] wordt alleen verklaard over verbale agressie. Van het letsel bij [slachtoffer] kan niet worden vastgesteld of dit het gevolg is van de mishandeling in Dorst of van daarna thuis in [plaats] . De rechtbank zal verdachte dan ook van dit tweede gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/123766-22in de periode van 11 mei 2022 tot en met 12 mei 2022 te [plaats] , gemeente Gilze en Rijen [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] voornoemd meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd te stompen en
- die [slachtoffer] voornoemd met beide handen bij de nek/hals/keel vast te pakken en in de keel te knijpen;
02/133605-22op 26 april 2022 te Made, gemeente Drimmelen twee verpakkingen met scheermesjes, die aan Etos toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
02/216261-22op 2 augustus 2022 te Dorst, gemeente Oosterhout, [slachtoffer] (zijnde zijn partner) heeft mishandeld door die [slachtoffer] voornoemd meerdere malen
- te schoppen en
- te stompen in het gezicht en/of op het lichaam.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Namens verdachte is voor de mishandeling in Dorst een beroep gedaan op noodweerexces. In de eerdere verwerping van het beroep op noodweer ligt besloten dat ook een beroep op noodweerexces niet kan slagen. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 127 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt er rekening mee te houden dat de feiten zijn gepleegd in een periode dat het slecht ging met verdachte en hij inmiddels stappen vooruit heeft gemaakt. Het was ook niet alleen aan verdachte te wijten dat de situatie tussen hem en zijn partner escaleerde. Verzocht wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest en daarnaast te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen van zijn partner. Hij heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de onaantastbaarheid van het lichaam en de lichamelijke integriteit van zijn partner en haar schrik aangejaagd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat de incidenten deels ook in hun woning hebben plaatsgevonden, waar zij, ook nu nog, samenwonen. Dit is bij uitstek een plek waar zijn partner zich veilig moet kunnen voelen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Met zijn handelswijze heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het betreffende bedrijf. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat schade en hinder veroorzaakt voor het gedupeerde bedrijf.
De rechtbank slaat acht op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte vaker voor zowel gewelds- als vermogensdelicten is veroordeeld. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Verder houdt de rechtbank rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 9 december 2022, waaruit blijkt dat verdachte binnen het Zorg- en Veiligheidshuis bekend staat als een stelselmatige dader. Hij kent een lange geschiedenis van verslavingsproblematiek. In 2014 werd verdachte gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis NAO en Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) en er is mogelijk sprake van een licht verstandelijke beperking. Gesteld wordt dat er op het gebied van agressieregulatie een probleem is, dat verder getriggerd wordt wanneer verdachte onder invloed is van middelen. Hij beschikt niet over gedegen copingsvaardigheden en reageert snel geïrriteerd. Eerdere reclasseringsbemoeienis en hulpverleningstrajecten hebben niet geleid tot gedragsverandering. Het huidige hulpverleningstraject bij de forensische verslavingszorg van Novadic-Kentron is redelijk van start gegaan en er worden nog mogelijkheden gezien om de ambulante behandeling voort te zetten. Verdachte blijft zich binnen dit toezicht wisselend aan de voorwaarden houden. Toch worden er vanuit de reclassering en het huidige hulpverleningstraject nog enige mogelijkheden gezien binnen een strakker kader. Wel zijn er nauwelijks beschermende factoren en de kans op recidive wordt hoog ingeschat. Bij een veroordeling wordt geadviseerd een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met als voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, een gedragsinterventie agressiebeheersing en het meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank constateert dat een voorwaardelijke ISD-maatregel niet is gevorderd door de officier van justitie en niet ambtshalve kan worden opgelegd. In zoverre kan de rechtbank het advies van de reclassering dan ook niet volgen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich wil gaan richten op de toekomst, samen met zijn partner. Hij is inmiddels gestart met een behandeling en is ook aan het werk. Hij is bereid zich aan alle voorwaarden te houden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onwenselijk is dat verdachte nu weer vast komt te zitten en ziet aanleiding om verdachte een laatste kans te geven om het door hem ingeslagen goede pad te blijven bewandelen. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 127 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank een korter voorwaardelijk deel, zoals bepleit door de verdediging, niet aan de orde.

7.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

02/210663-21
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 10 uur taakstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 11 november 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
96/036594-21
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 2 weken gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 27 juli 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank verdachte in de gelegenheid stellen een taakstraf te verrichten in plaats van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zet de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf om in een taakstraf van 60 uur.
96/117576-21
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 6 weken gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 28 januari 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank acht wel verlenging van de proeftijd met een jaar op zijn plaats.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/123766-22:mishandeling;
02/133605-22:diefstal;
02/216261-22:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 127 (honderdzevenentwintig) dagen, waarvan 100 (honderd) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij GGZ Novadic-Kentron op het adres Korte Raamstraat 3 te Breda en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in een kliniek, geïndiceerd door de Indicatie Commissie Forensische Zorg (IFZ) of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die verdachte in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. De opname zal starten op het moment dat er een indicatie is afgegeven en een geschikte kliniek is gevonden. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal verdachte meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder behandeling zal stellen van Forensische verslavingszorg Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie agressiebeheersing of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing, waarbij verdachte zich zal houden aan de afspraken en aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling en de trainer/begeleider aan verdachte zullen worden gegeven. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan controle op het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle en de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter d.d. 11 november 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/210663-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
10 (tien) uur taakstraf;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter d.d. 27 juli 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 96/036594-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
2 (twee) weken gevangenisstraf;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf wordt vervangen door
een taakstraf van 60 (zestig) uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
14 (veertien) dagen;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de politierechter d.d. 28 januari 2022 onder parketnummer 96/117576-21 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 (zes) weken af, maar verlengt de proeftijd met 1 (één) jaar;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 december 2022.
Mr. Donders en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.