ECLI:NL:RBZWB:2022:8197

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
02/061151-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring ontucht met kleindochter en strafoplegging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 december 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een 74-jarige verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met zijn kleindochter, die op het moment van de feiten nog geen 16 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn kleindochter in de periode van 1 januari 2020 tot en met 10 oktober 2021. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 december 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer, ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf, voldoende bewijs bood voor de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen. De verdachte ontkende de beschuldigingen tijdens de zitting, maar de rechtbank vond geen reden om aan de verklaringen van het slachtoffer te twijfelen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op van 18 weken, waarvan 12 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en haar familie. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder dat de verdachte niet met minderjarigen alleen mag zijn zonder aanwezigheid van een andere volwassene. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit zowel materiële als immateriële schade, en werd de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/061151-22
vonnis van de meervoudige kamer van 30 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1948 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. G.L.A.M. van Doveren, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 december 2022, waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn kleindochter [slachtoffer] die nog geen 16 jaar oud was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vaker dan drie keer ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn kleindochter en baseert zich daarbij op de aangifte, het studioverhoor van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte bij de politie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank slechts tot een bewezenverklaring van één keer aanraken van de vagina van [slachtoffer] kan komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Verklaring [slachtoffer]
heeft tijdens het studioverhoor - zakelijk weergegeven - verklaard dat verdachte, haar opa, in de periode tussen 1 januari 2020 en 10 oktober 2021 meerdere keren met zijn hand haar piepie, zoals [slachtoffer] haar vagina noemt, heeft aangeraakt. [slachtoffer] was in die periode 10 en 11 jaar oud. Regelmatig stopte hij dan zijn hand in haar onderbroekje en soms raakte hij haar op haar kleding aan ter hoogte van haar vagina. [slachtoffer] kon zich niet alle momenten meer goed herinneren, maar vertelde in het studioverhoor over drie momenten wel concreter. Dat gaat over een moment in de badkamer bij verdachte en zijn vrouw thuis, op de bank bij verdachte en zijn vrouw thuis en tot slot in de keuken bij [slachtoffer] thuis.
Steunbewijs
De verklaring van [slachtoffer] in de studio wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd. Daarin heeft verdachte - kort samengevat - bekend dat hij een keer in een keuken een paar minuten met een vinger aaiend over de naakte vagina van [slachtoffer] is gegaan. Weliswaar ziet het door [slachtoffer] concreter genoemde keukenmoment op een aanraking over haar broekje, maar verdachte bevestigt wel het ontuchtige aanraken van haar vagina en [slachtoffer] kon zich niet alle momenten goed herinneren. De rechtbank heeft ook overigens geen reden om te twijfelen aan de studioverklaring van [slachtoffer] nu zij de ontuchtige handelingen door verdachte in ieder geval niet groter heeft gemaakt dan het aanraken en/of betasten van haar vagina.
Tijdens de zitting ontkent verdachte stellig dat hij [slachtoffer] ooit bij haar vagina heeft aangeraakt. Het is niet juist wat hij bij de politie heeft verklaard. Hij heeft er toen die keer in de keuken alleen naar gekeken. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de uitgebreide verklaring die verdachte, in aanwezigheid van zijn advocaat, bij de politie heeft afgelegd. Te meer nu uit de verklaring van de vrouw van verdachte (de oma van [slachtoffer] ) blijkt dat hij hetzelfde tegen haar heeft verteld. Daar komt nog bij dat zij heeft verklaard dat zij verdachte wel eens te klef vond met [slachtoffer] . Verdachte zat op de bank veel aan [slachtoffer] te friemelen bij de buik en hoger en lager. Het leken net verliefde tieners gaf zij aan.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande kan niet alleen wettig, maar ook overtuigend bewezen worden dat verdachte meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn kleindochter [slachtoffer] , zoals hierna onder 4.4 weergegeven. In het voordeel van verdachte zal de rechtbank bij de strafoplegging later in dit vonnis uitgaan van drie keer. De exacte pleegdata kan de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen, maar wel dat de feiten gepleegd zijn in de genoemde pleegperiode.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 2020 tot en met 10 oktober 2021 te Tilburg, met [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2011), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten en/of aanraken van de vagina van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd dienen naast de algemene voorwaarden ook bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, namelijk het blijven volgen van de behandeling bij Fivoor en dat verdachte geen contact met minderjarigen mag hebben buiten aanwezigheid van een andere meerderjarige.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht de door de officier van justitie gevorderde straf buiten proportioneel hoog en verzoekt te volstaan met een werkstraf en een kortdurende onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft ontucht gepleegd met zijn minderjarige kleindochter [slachtoffer] toen zij 10 en/of 11 jaar oud was door haar meerdere keren bij haar vagina te betasten en aan te raken. Dit alles vond plaats in de woning van [slachtoffer] en in de woning van haar opa en oma; een omgeving en bij een persoon waar een jong meisje als [slachtoffer] zich bij uitstek comfortabel en veilig zou moeten kunnen voelen. Met zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen van [slachtoffer] en ook dat van haar ouders ernstig geschonden en misbruik gemaakt van de positie die hij als opa van [slachtoffer] had.
Bovendien heeft verdachte met zijn handelen de lichamelijke en seksuele integriteit van [slachtoffer] geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Duidelijk is geworden dat [slachtoffer] psychische klachten heeft. Maar ook haar ouders ondervinden veel last van wat [slachtoffer] is aangedaan door verdachte. [slachtoffer] heeft inmiddels al meer dan een jaar geen contact meer met haar opa, oma en overige familieleden. Het handelen van verdachte heeft dus niet alleen [slachtoffer] en haar ouders op harde en ingrijpende wijze geraakt, maar ook de familieleden om verdachte en [slachtoffer] heen.
De persoon van verdachte
Deze zaak is de eerste waardoor de nu 74-jarige verdachte met politie en justitie in aanraking is gekomen. Uit het reclasseringsadvies van 2 december 2022 komen signalen naar voren dat er bij verdachte mogelijk sprake zou zijn van dementie en dat hij kampt met geheugenproblemen bij stress. Dit is echter verder niet vast komen staan. Op zitting leek verdachte zich juist het moment waarop hij naar de haartjes op) de naakte vagina van [slachtoffer] keek nog goed te kunnen herinneren en ontkende hij stellig dat hij haar daar toen heeft aangeraakt. Hij heeft alleen gekeken. Aanvankelijk heeft verdachte bij de politie een (deels) bekennende verklaring afgelegd en verklaard dat hij diegene was die fout zat, spijt heeft en de gevolgen zou accepteren. Met zijn ontkenning op zitting neemt hij juist geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. Hij lijkt met deze proceshouding niet stil te staan bij de gevolgen die zijn handelen voor [slachtoffer] , maar ook voor haar ouders, heeft gehad en nog steeds heeft.
Strafoplegging
Voor het overtreden van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zijn er geen Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten. De rechtbank kijkt daarom naar straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, ook al zijn de feiten en omstandigheden in elke zaak uniek en soms lastig te vergelijken. Daarop gelet en rekening houdend met de feiten en omstandigheden in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal deze deels voorwaardelijk opleggen om te voorkomen dat iets soortgelijks in de toekomst nogmaals gebeurt. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie buiten verhouding hoog is nu van seksueel binnendringen op geen enkele wijze is gebleken. De rechtbank gaat uit van drie keer ontuchtig aanraken en/of betasten van de vagina.
De rechtbank komt, alles afwegende, tot de volgende strafoplegging: een gevangenisstraf voor de duur van 18 weken, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel koppelt de rechtbank de bijzondere voorwaarde dat verdachte niet met minderjarigen alleen mag zijn, zonder dat daar een andere volwassene bij aanwezig. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling die verdachte al vrijwillig volgt bij Fivoor ook als bijzondere voorwaarde op te leggen. Tijdens de zitting en ook uit het reclasseringsadvies is de rechtbank gebleken dat verdachte voldoende gemotiveerd is deze behandeling voort te zetten.

7.De benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] en haar ouders wordt een schadevergoeding gevorderd van € 10.657,83 waarvan € 9.500, - voor immateriële schade
(€ 7.500, - voor [slachtoffer] en € 2.000, - voor haar ouders) en € 1.157,83 voor materiële schade (reiskosten, inkomstenderving vader, eigen risico zorgverzekering moeder en kosten therapie moeder) te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij verzoekt tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en verzoekt de rechtbank deze integraal toe te wijzen met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het materiële gedeelte van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor [slachtoffer] verzoekt hij tot € 5.000,- immateriële schadevergoeding toe te wijzen en de immateriële vordering die namens haar ouders is ingediend af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
De ontvankelijkheid van de vordering
Artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich voor zijn vordering tot schadevergoeding kan voegen in het strafproces. Van rechtstreekse schade is sprake als iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Artikel 247 Sr beschermt de lichamelijke en geestelijke integriteit van het kind jonger dan 16 jaar en niet van de ouders. De rechtbank zal dan ook dat deel van de vordering dat ziet op door de ouders van [slachtoffer] geleden schade grotendeels niet-ontvankelijk verklaren. De ouders hebben wel recht op vergoeding van zogeheten verplaatste schade. Dat is schade die bestaat uit kosten die zij hebben gemaakt voor [slachtoffer] en die [slachtoffer] zelf had kunnen vorderen als zij deze kosten had gemaakt. Dat kunnen bijvoorbeeld reiskosten zijn die de ouders hebben gemaakt om met [slachtoffer] naar een behandelaar te gaan. Daar komt de rechtbank bij de inhoudelijke beoordeling van de resterende vordering op terug. Anders dan door de raadsman is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat er in deze zaak voor de ouders geen andere mogelijkheid tot het verhalen van eigen schade in het strafproces is.
Schade [slachtoffer]
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer] en hij verplicht is haar schade te vergoeden.
Materiële schade
De kosten die zien op reizen door de ouders met [slachtoffer] naar de huisarts op 12 november 2021 (12 kilometer retour) en naar [zorginstelling] op 14 december 2021, 1 augustus 2022, 8 augustus 2022 en 6 september 2022 (steeds 11 kilometer retour) komen als verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking. Dat geldt ook voor de parkeerkosten van € 1,- die drie keer zijn gemaakt. Voor de hoogte van de reiskosten sluit de rechtbank aan bij de richtlijn van de Letselschaderaad 2022, waarin een kilometervergoeding van € 0,30 wordt gehanteerd. De rechtbank stelt de totale reiskosten die voor vergoeding in aanmerking komen vast op € 19,80. De rechtbank zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 juni 2022, een middeling van de data waarop de schade is ontstaan.
De overige gevorderde reiskosten, de gevorderde inkomstenderving van vader, het eigen risico van de zorgverzekering van moeder en de kosten voor therapie van moeder zullen – zo volgt uit de overwegingen over de ontvankelijkheid van de vordering – nietontvankelijk worden verklaard, nu dit geen rechtstreekse schade betreft.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en de behandeling op de rechtszitting is komen vast te staan dat [slachtoffer] door de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen door verdachte in haar persoon is aangetast en dat zij als gevolg daarvan leed heeft ondervonden. Dat dit voor haar psychisch belastend is geweest en nog steeds is, staat voor de rechtbank vast en is nietweersproken. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit betekent dat [slachtoffer] aanspraak kan maken op een vergoeding van immateriële schade. De omvang daarvan kan de rechtbank niet nauwkeurig vaststellen, waardoor de hoogte wordt geschat. Daarbij houdt de rechtbank rekening met alle omstandigheden en daarbij in het bijzonder de leeftijd van de benadeelde partij en het feit dat zij een kleindochter van verdachte is. Ook houdt de rechtbank rekening met bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Al met al acht rechtbank de vergoeding van een bedrag van € 5.000,= billijk. De rechtbank zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 10 oktober 2021 nu deze datum het einde van de bewezenverklaarde periode betreft en de exacte data van de ontuchtige handelingen niet vaststaan. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde immateriële schade.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Dat deel van de (totale) vordering, zowel materieel als immaterieel, dat door de rechtbank niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 weken, waarvan 12 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte niet met minderjarigen alleen zal zijn, zonder dat daar te allen tijde een andere volwassene bij aanwezig is;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 5.019,80, waarvan € 19,80 aan materiële schade en € 5.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 juni 2022 over de materiële schade en vanaf 10 oktober 2021 over de immateriële schade, tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] € 5.019,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 juni 2022 over de materiële schade en vanaf 10 oktober 2021 over de immateriële schade, tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 december 2022.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.