4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Vaststelling van de feiten
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat op 11 december 2020 omstreeks 22:37 uur op de Burgermeester Freijterslaan in Roosendaal een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij twee personenauto’s betrokken waren. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de bestuurder was van de [naam 2] (voorzien van kenteken [kenteken 1] ). Hij bestuurde dit voertuig terwijl hij onder invloed was van 1030 microgram alcohol per uitgeademde liter lucht en zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. Hij reed vanaf de rotonde in de richting van de snelweg A17. Vervolgens reed hij over de middenberm, ongeveer anderhalve meter breed en bestaande uit gras met twee flinke stoepranden, en kwam terecht op de rijbaan voor het tegengestelde verkeer, waar hij verder doorreed - tegen het verkeer in. [naam 3] reed als bestuurder van een Volkswagen Polo (voorzien van kenteken [kenteken 2] ) op de Burgermeester Freijterslaan in de richting van de rotonde. In zijn auto zat ook zijn oma, [naam 1] , als bijrijder. Vlak voor de rotonde kwamen de voertuigen van verdachte en [naam 3] in botsing, waarbij zij elkaar frontaal hebben geraakt. Ten gevolge van dit verkeersongeval zijn [naam 3] en [naam 1] gewond geraakt.
De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst gesteld ziet, is of verdachte schuld heeft aan dit verkeersongeval. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW)
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte kwam van de rotonde en had op dat moment vrij zicht. Vervolgens is hij niet behoorlijk rechts blijven rijden, maar via de linkerkant van de weg zelfs over de eerder omschreven middenberm gereden. Hij kwam daardoor terecht op de weghelft die bestemd was voor het hem tegemoetkomende verkeer en is tegen dat verkeer ingereden. Vrijwel meteen daarna is hij frontaal op een hem tegemoetkomende auto gebotst. Niet gebleken is dat verdachte enige (stuur)actie heeft ondernomen om die botsing te voorkomen. Gelet op die gedragingen van verdachte en het feit dat verdachte zijn auto heeft bestuurd zonder geldig rijbewijs en onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol, stelt de rechtbank vast dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is.
Zwaar lichamelijk letsel of tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden
Door het aan verdachte te wijten ongeval heeft [naam 1] een gebroken pols en gebroken ribben opgelopen. De rechtbank beschikt over onvoldoende objectieve medische informatie om vast te kunnen stellen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Wel blijkt dat [naam 1] ruim een maand na het ongeval nog dagelijks de gevolgen van het letsel ondervond. Zo had zij nog last van haar pols, haar hoofd, waren haar geheugen en gehoor aangetast en maakte zij geen gebruik meer van haar fiets en auto. Zij werd hierdoor gehinderd in haar dagelijkse bezigheden, waardoor in elk geval sprake is van tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van normale bezigheden.
Roekeloosheid
Bij het bepalen van de mate van schuld dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of de schuld ook is aan te merken als roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in samenhang met artikel 175, tweede lid WVW. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW.
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte over de middenberm en vervolgens tegen de verkeersrichting in is gereden. Het tegen de verkeersrichting in rijden is een gedraging die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk is benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De rechtbank overweegt dat de lijst met genoemde verkeersgedragingen onder lid 1 een niet limitatieve opsomming betreft. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het over de middenberm rijden worden aangemerkt als gevaarzettend rijgedrag. Hierdoor worden verkeersdeelnemers op de afgescheiden rijbanen voor tegemoetkomend verkeer immers plotseling geconfronteerd met een obstakel dat zij daar niet verwachten en ook niet hoeven te verwachten. Vast staat dan ook dat verdachte de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW is een dergelijke omstandigheid ook de mate waarin verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW.
In deze zaak gaat het om het schenden van twee voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, terwijl de verdachte zijn auto heeft bestuurd na gebruik van fors meer alcohol dan toegestaan en terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft de keuze gemaakt om in de auto te stappen, terwijl hij fors onder invloed van alcohol was en niet beschikte over een geldig rijbewijs. Bovendien blijkt uit wat hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij nooit auto rijdt. Verdachte verkeerde daarmee in een toestand dat hij niet in staat was om een voertuig te besturen. Vervolgens heeft hij zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond door over de middenberm te rijden, waardoor hij op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer is gekomen, waar hij is blijven rijden. Het over de middenberm rijden kan niet ongemerkt gebeurd zijn gelet op de flinke stoepranden en de breedte van die middenberm. Dat had al aanleiding voor verdachte moeten zijn om een corrigerende actie te ondernemen. Maar zelfs de hem tegemoetkomende koplampen van de auto van [naam 3] hebben niet voor een ontwijkende (stuur)actie van verdachte gezorgd.
Het verweer van de verdediging dat verdachte door zijn overmatige alcoholgebruik zich niet eens kan herinneren dat hij de auto heeft gestart, dat daarom geen sprake was van opzet en verdachte om die reden zou moeten vrijgesproken van feit 1, volgt de rechtbank niet. Verdachte heeft er immers zelf voor gekozen om zoveel alcohol te drinken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zichzelf in deze situatie gebracht. De hiervoor vermelde gedragingen, in samenhang bezien, zijn naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op de opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat wanneer een dronken bestuurder die noch over een rijbewijs noch over voldoende rijvaardigheid beschikt het hiervoor beschreven verkeersgedrag vertoont. Verdachte heeft ook daadwerkelijk een verkeersongeval veroorzaakt waarbij een slachtoffer letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank was door het handelen van verdachte gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte gehandeld met de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid. De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Feiten 2, 3 en 4
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze feiten heeft begaan.