ECLI:NL:RBZWB:2022:818

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
02/181401-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor roekeloos rijgedrag met alcohol en zonder rijbewijs

Op 18 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 december 2020 een verkeersongeval heeft veroorzaakt in Roosendaal. De verdachte, die onder invloed van alcohol was en geen geldig rijbewijs bezat, reed roekeloos over de middenberm en kwam in botsing met een andere auto. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos rijgedrag, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor een van de inzittenden van de andere auto. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 7 maanden geëist, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en de rechtbank volgde deze eis. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn gedrag niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar had gebracht, maar ook de lichamelijke gezondheid van de slachtoffers had aangetast. De uitspraak benadrukt de ernst van roekeloos rijgedrag, vooral in combinatie met alcoholgebruik en het ontbreken van een rijbewijs.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/181401-21
vonnis van de meervoudige kamer van 18 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats]
feitelijk verblijvende te [adres 1]
volgens de basisregistratie personen verblijvende te
[adres 2]
raadsvrouw mr. B. van der Werf, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 februari 2022, waarbij de officier van justitie mr. C. de Pagter en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. na het gebruik van alcohol en zonder geldig rijbewijs een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij het slachtoffer (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
2. een personenauto heeft bestuurd terwijl hij onder invloed van alcohol was;
3. een personenauto heeft bestuurd terwijl hij geen rijbewijs had;
4. als betrokkene bij een verkeersongeval, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel en schade was toegebracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Verdachte beschikte niet over een geldig rijbewijs en was onder invloed van bijna vijf keer de toegestane hoeveelheid alcohol. Hij is, terwijl zijn zicht niet werd belemmerd, over de middenberm gereden en op de verkeerde weghelft terecht gekomen en is daar blijven rijden om vervolgens in botsing te komen met een personenauto met daarin twee personen, onder wie [naam 1] . Haar letsel is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Dit verkeersgedrag kan worden aangemerkt als roekeloos, maar in ieder geval als zeer onvoorzichtig en onoplettend. Er is sprake van een zeer hoge mate van schuld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit voor het onder 1 ten laste gelegde feit primair integrale vrijspraak. Weliswaar is sprake van alcoholgebruik en is verdachte op de verkeerde weghelft beland, maar dat is een gevolg van de alcohol. Daarnaast zijn er geen andere verkeersovertredingen begaan. Verdachte heeft niet eens het starten van de auto bewust meegemaakt en het is dan ook geen bewuste keus van hem geweest om te gaan rijden. De verdediging meent dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de schuldgradatie roekeloosheid. Volgens de jurisprudentie is van roekeloosheid slechts sprake in uitzonderlijke gevallen. Gelet op de concrete omstandigheden is in deze zaak geen sprake van die gradatie van schuld. Voor de bewezenverklaring van feiten 2, 3 en 4 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Vaststelling van de feiten
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat op 11 december 2020 omstreeks 22:37 uur op de Burgermeester Freijterslaan in Roosendaal een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij twee personenauto’s betrokken waren. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de bestuurder was van de [naam 2] (voorzien van kenteken [kenteken 1] ). Hij bestuurde dit voertuig terwijl hij onder invloed was van 1030 microgram alcohol per uitgeademde liter lucht en zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. Hij reed vanaf de rotonde in de richting van de snelweg A17. Vervolgens reed hij over de middenberm, ongeveer anderhalve meter breed en bestaande uit gras met twee flinke stoepranden, en kwam terecht op de rijbaan voor het tegengestelde verkeer, waar hij verder doorreed - tegen het verkeer in. [naam 3] reed als bestuurder van een Volkswagen Polo (voorzien van kenteken [kenteken 2] ) op de Burgermeester Freijterslaan in de richting van de rotonde. In zijn auto zat ook zijn oma, [naam 1] , als bijrijder. Vlak voor de rotonde kwamen de voertuigen van verdachte en [naam 3] in botsing, waarbij zij elkaar frontaal hebben geraakt. Ten gevolge van dit verkeersongeval zijn [naam 3] en [naam 1] gewond geraakt.
De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst gesteld ziet, is of verdachte schuld heeft aan dit verkeersongeval. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW)
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte kwam van de rotonde en had op dat moment vrij zicht. Vervolgens is hij niet behoorlijk rechts blijven rijden, maar via de linkerkant van de weg zelfs over de eerder omschreven middenberm gereden. Hij kwam daardoor terecht op de weghelft die bestemd was voor het hem tegemoetkomende verkeer en is tegen dat verkeer ingereden. Vrijwel meteen daarna is hij frontaal op een hem tegemoetkomende auto gebotst. Niet gebleken is dat verdachte enige (stuur)actie heeft ondernomen om die botsing te voorkomen. Gelet op die gedragingen van verdachte en het feit dat verdachte zijn auto heeft bestuurd zonder geldig rijbewijs en onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol, stelt de rechtbank vast dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is.
Zwaar lichamelijk letsel of tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden
Door het aan verdachte te wijten ongeval heeft [naam 1] een gebroken pols en gebroken ribben opgelopen. De rechtbank beschikt over onvoldoende objectieve medische informatie om vast te kunnen stellen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Wel blijkt dat [naam 1] ruim een maand na het ongeval nog dagelijks de gevolgen van het letsel ondervond. Zo had zij nog last van haar pols, haar hoofd, waren haar geheugen en gehoor aangetast en maakte zij geen gebruik meer van haar fiets en auto. Zij werd hierdoor gehinderd in haar dagelijkse bezigheden, waardoor in elk geval sprake is van tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van normale bezigheden.
Roekeloosheid
Bij het bepalen van de mate van schuld dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of de schuld ook is aan te merken als roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in samenhang met artikel 175, tweede lid WVW. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW.
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte over de middenberm en vervolgens tegen de verkeersrichting in is gereden. Het tegen de verkeersrichting in rijden is een gedraging die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk is benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De rechtbank overweegt dat de lijst met genoemde verkeersgedragingen onder lid 1 een niet limitatieve opsomming betreft. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het over de middenberm rijden worden aangemerkt als gevaarzettend rijgedrag. Hierdoor worden verkeersdeelnemers op de afgescheiden rijbanen voor tegemoetkomend verkeer immers plotseling geconfronteerd met een obstakel dat zij daar niet verwachten en ook niet hoeven te verwachten. Vast staat dan ook dat verdachte de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW is een dergelijke omstandigheid ook de mate waarin verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW.
In deze zaak gaat het om het schenden van twee voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, terwijl de verdachte zijn auto heeft bestuurd na gebruik van fors meer alcohol dan toegestaan en terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft de keuze gemaakt om in de auto te stappen, terwijl hij fors onder invloed van alcohol was en niet beschikte over een geldig rijbewijs. Bovendien blijkt uit wat hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij nooit auto rijdt. Verdachte verkeerde daarmee in een toestand dat hij niet in staat was om een voertuig te besturen. Vervolgens heeft hij zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond door over de middenberm te rijden, waardoor hij op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer is gekomen, waar hij is blijven rijden. Het over de middenberm rijden kan niet ongemerkt gebeurd zijn gelet op de flinke stoepranden en de breedte van die middenberm. Dat had al aanleiding voor verdachte moeten zijn om een corrigerende actie te ondernemen. Maar zelfs de hem tegemoetkomende koplampen van de auto van [naam 3] hebben niet voor een ontwijkende (stuur)actie van verdachte gezorgd.
Het verweer van de verdediging dat verdachte door zijn overmatige alcoholgebruik zich niet eens kan herinneren dat hij de auto heeft gestart, dat daarom geen sprake was van opzet en verdachte om die reden zou moeten vrijgesproken van feit 1, volgt de rechtbank niet. Verdachte heeft er immers zelf voor gekozen om zoveel alcohol te drinken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zichzelf in deze situatie gebracht. De hiervoor vermelde gedragingen, in samenhang bezien, zijn naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op de opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat wanneer een dronken bestuurder die noch over een rijbewijs noch over voldoende rijvaardigheid beschikt het hiervoor beschreven verkeersgedrag vertoont. Verdachte heeft ook daadwerkelijk een verkeersongeval veroorzaakt waarbij een slachtoffer letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank was door het handelen van verdachte gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte gehandeld met de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid. De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Feiten 2, 3 en 4
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze feiten heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 11 december 2020 te Roosendaal, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, (Burgemeester Freijterslaan), roekeloos, met dat motorrijtuig, na het gebruik van alcoholhoudende drank en zonder in bezit te zijn van een geldig rijbewijs, is gaan rijden
- terwijl het zicht van verdachte niet werd belemmerd, beperkt en/of gehinderd en
- ( daarbij) niet op het voor hem gelegen weggedeelte van die Burgemeester Freijterslaan en het overige verkeer te letten en is blijven letten, en
- ( daarbij) niet, rechts op de weg te rijden en niet, rechts op de weg is blijven rijden, en
- ( vervolgens) de middenberm op en over te rijden en
- ( vervolgens) te botsen met een personenauto, welke in tegengestelde richting in de richting van de rotonde reed,
waardoor een ander (genaamd [naam 1] ) lichamelijk letsel, te weten een gebroken pols en gebroken ribben werd toegebracht, waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
op 11 december 2020 te Roosendaal, als bestuurder van een motorrijtuig, namelijk als bestuurder van een personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1030 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
3
op 11 december 2020 te Roosendaal als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de Burgemeester Freijterslaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
4
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Roosendaal op de Burgemeester Freijterslaan, op 11 december 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam 3] en [naam 1] ) letsel en schade was toegebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen geen toegevoegde waarde heeft, omdat verdachte niet in het bezit is van een geldig rijbewijs. Daarmee heeft zij rekening gehouden bij het formuleren van haar eis. Er zijn geen omstandigheden gebleken die tot strafvermindering zouden moeten leiden. De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft al vier jaar een relatie en woont in Nederland. Hij heeft een vaste baan en is bereid met zijn werkgever in overleg te gaan voor het uitvoeren van een taakstraf. Verdachte is first offender en is zeer geschrokken van wat er is gebeurd. De verdediging bepleit te volstaan met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Op 11 december 2020 heeft verdachte zich als bestuurder van een personenauto roekeloos gedragen. Verdachte heeft geen rijbewijs en is onder invloed van ruim elf keer de voor iemand zonder rijbewijs toegestane hoeveelheid alcohol over een middenberm en vervolgens tegen het verkeer in gereden. Verdachte heeft daardoor een verkeersongeval met een andere personenauto veroorzaakt. In die auto zaten twee personen, de bestuurder en zijn oma. Een verantwoordelijke verkeersdeelnemer dient zowel de eigen veiligheid als die van anderen te allen tijde serieus te nemen. Verdachte heeft het met zijn handelen op alle fronten laten afweten. Door het roekeloze rijgedrag van verdachte hebben zowel de bestuurder als de bijrijder letsel opgelopen. Bij de bijrijder bestond dit onder andere uit een gebroken pols en gebroken ribben. Zij heeft ruim een maand na het ongeluk verklaard daarvan nog steeds de gevolgen te ondervinden. Zij maakt geen gebruik meer van haar fiets en auto. Dat de gevolgen van de aanrijding relatief beperkt zijn gebleven is een wonder te noemen en niet aan het handelen van verdachte te danken.
Integendeel, verdachte heeft na het ongeval zijn auto opnieuw gestart en heeft geprobeerd weg te rijden, waardoor hij de auto van de slachtoffers nog een meter of anderhalf heeft weggeduwd. Hij is daarmee gestopt toen zijn auto stilviel. Slachtoffer [naam 3] durfde hierdoor niet uit te stappen, terwijl hij zijn oma naast hem het hoorde uitschreeuwen van de pijn. Vervolgens is verdachte met een agressieve houding uitgestapt, heeft een fles drank van de achterbank gepakt en riep “No police!”. Daarna heeft hij de plaats van het ongeval verlaten. Met behulp van omstanders kon verdachte korte tijd later alsnog worden aangehouden. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke gezondheid en integriteit van de slachtoffers en in meer algemene zin ook de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Door de slachtoffers na het ongeval aan hun lot over te laten heeft verdachte er bovendien blijk van gegeven alleen aan zijn eigen belang te hebben gedacht, namelijk zich uit de voeten maken voor de ingeschakelde politie.
Straf
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf heeft de rechtbank allereerst aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW. Daarin wordt gedifferentieerd naar de mate van schuld, de gevolgen voor het slachtoffer en de vraag of, en zo ja, in welke mate er sprake is van alcoholgebruik. Deze oriëntatiepunten zien niet op gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid. De hoogste mate van verwijtbaarheid die in de oriëntatiepunten is vermeld, is een “zeer hoge mate van schuld”. Bij deze zeer hoge mate van schuld aan een ongeval met als gevolg tijdelijke ziekte en waarbij sprake was van alcoholgebruik boven 570 µg/l wordt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden en een rijontzegging van 3 jaar gehanteerd.
Het gedrag dat tot toepassing van artikel 6 WVW kan leiden, kan vele verschillende vormen aannemen. Dat geldt in het bijzonder voor gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid. In de regel zal het daarbij gaan om een samenstel van gedragingen, wat het vergelijken van zaken bemoeilijkt. Door de eerder genoemde wetswijziging is het toepassingsbereik van het roekeloosheidsbegrip bovendien uitgebreid, waardoor er meer en diverser verkeersgedrag als roekeloos kan worden aangemerkt dan voorheen het geval was. In ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst aan het verkeersgedrag en de gevolgen daarvan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is. Gelet op de ernst van zijn gedragingen ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om nog verder van de eerder aangehaalde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden af te wijken.
Bijkomende straf
Ondanks dat verdachte op dit moment niet over een geldig rijbewijs beschikt, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor de duur van 3 jaar. Hierdoor kan verdachte geen rijlessen nemen. Door deze bijkomende straf wordt het gevaarzettende karakter van de gepleegde feiten in de bestraffing tot uitdrukking gebracht.
Schuldigverklaring zonder straf of maatregel
Nu het rijden zonder geldig rijbewijs (feit 3) een overtreding betreft, zal de rechtbank daarvoor een aparte straf moeten opleggen. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een straf voor deze overtreding niet opportuun is gelet op de samenloop met de feiten 1 en 2 en in het licht van de reeds opgelegde straf. De rechtbank zal verdachte daarom voor deze overtreding schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 8, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van:
feit 1 primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de
schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander
lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand,
bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet;
en
feit 2:overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
(1030 microgram);
en
feit 3:overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 4:overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Feiten 1, 2 en 4
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 jaar;
Feit 3
Strafoplegging
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en
mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 februari 2022.