ECLI:NL:RBZWB:2022:817

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
02/208186-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vijf jaar gevangenisstraf voor seksueel misbruik van minderjarige dochter

Op 18 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zijn dochter seksueel heeft misbruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een periode van meer dan zes jaar, van 1 januari 2014 tot en met 19 juni 2021, zijn dochter heeft misbruikt. De feiten omvatten seksueel binnendringen en ontuchtige handelingen, waarbij de dochter op het moment van de misdragingen nog minderjarig was. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar en geloofwaardig beoordeeld, vooral gezien de consistentie en detail in haar verklaringen tijdens het studioverhoor. De verdachte ontkende de ernst van de beschuldigingen en beweerde dat het misbruik in een veel kortere periode had plaatsgevonden, maar de rechtbank verwierp deze verklaring als ongeloofwaardig. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte kinderporno heeft vervaardigd en in bezit had, wat de ernst van de zaak verder vergrootte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zeven jaar geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van vijf jaar op, rekening houdend met de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernstige gevolgen van het misbruik voor het slachtoffer en de schending van haar lichamelijke en geestelijke integriteit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/208186-21
vonnis van de meervoudige kamer van 18 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. D. Vong, advocaat te Rijen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 februari 2022, waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting heeft [naam] van Slachtofferhulp Nederland de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] namens haar toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 oktober 2018 seksueel het lichaam van zijn dochter [slachtoffer] is binnengedrongen, terwijl zij toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
2. in de periode van 31 oktober 2018 tot en met 19 juni 2021 met zijn dochter [slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
3. in de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 juni 2021 ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [slachtoffer] ;
4. in de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 juni 2021 kinderporno heeft vervaardigd waarbij [slachtoffer] is betrokken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Hij heeft geen reden om te twijfelen aan het verhaal van [slachtoffer] . De periode van de feiten 1 en 3 dient aan te vangen op 1 januari 2016, voordat het gezin van verdachte verhuisde. De periode van feit 4 dient aan te vangen op 1 januari 2020.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover de tenlastegelegde feiten de periode vanaf januari 2020 betreffen. Voor de periode daarvóór heeft de verdediging vrijspraak bepleit, omdat verdachte dat deel ontkent en [slachtoffer] zich mogelijk zaken verkeerd herinnert.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Seksueel misbruik (feiten 1, 2 en 3)
[slachtoffer] heeft in de verhoorstudio op 24 juni 2021 – kort en zakelijk weergegeven – verklaard dat haar vader (hierna: verdachte) zijn penis in haar mond en vagina heeft gebracht en dat hij ook zijn vinger in haar vagina heeft gebracht. De eerste keer seksueel binnendringen (zijn penis in haar mond) was vóór de vakantie in Spanje, die volgens haar moeder in de zomer van 2015 plaatsvond. Het pijpen vond jarenlang meerdere keren per week plaats. De laatste keer dat verdachte haar seksueel misbruikte was vrijdag 18 juni 2021 omstreeks 02:00 uur ’s nachts, toen verdachte zijn penis in haar vagina heeft gebracht, beneden bij de bank. Wanneer ze seks hadden, maakte verdachte volgens [slachtoffer] ook af en toe video’s met zijn oude telefoon die hij op zijn nachtkastje had liggen als wekker. Hij deed dat bijvoorbeeld als hij zijn piemel in haar vagina deed. Die video’s duurden ongeveer tien seconden. Verdachte liet ze daarna aan haar zien om te laten zien hoe zij het deed. Daarna verwijderde verdachte die filmpjes.
Verdachte heeft ook op zitting bekend dat hij zijn penis meermalen in de mond en de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht en ook dat hij zijn vinger in haar vagina heeft gebracht. De laatste keer met zijn penis in haar vagina was inderdaad vrijdag 18 juni 2021 bij de bank in de woonkamer. Op zitting heeft hij ook bevestigd dat op drie van de op zijn wekkertelefoon aangetroffen thumbnails zijn stijve penis en de vagina van [slachtoffer] te zien zijn. Daar zit ook een thumbnail bij van zijn penis in de vagina van [slachtoffer] . Die drie thumbnails zijn aangemaakt op 26 mei 2020.
De verklaring van [slachtoffer] en verdachte lopen echter uiteen als het gaat om de frequentie van de seksuele handelingen en de pleegperiode. Volgens verdachte heeft het seksueel misbruik in een veel kortere periode plaatsgevonden en is het in totaal maar ongeveer tien keer gebeurd. Bovendien ontkent hij het door [slachtoffer] genoemde standje 69 en het meermalen likken aan haar vagina. Volgens zijn raadsman herinnert [slachtoffer] het zich mogelijk verkeerd.
Pleegperiode en frequentie
De enige vraag die dus nog overblijft, is die naar de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer] over de (veel) hogere frequentie en langere duur (pleegperiode) van de seksuele handelingen. In dat verband stelt de rechtbank allereerst vast dat de verklaring van [slachtoffer] op belangrijke onderdelen steun vindt in de verklaring van verdachte en de op zijn wekkertelefoon aangetroffen thumbnails. Daarnaast constateert de rechtbank het volgende.
[slachtoffer] heeft in de verhoorstudio consistent en gedetailleerd verklaard. Haar verklaring dat het misbruik zeven jaar geleden begonnen moet zijn, maar dat zij niet meer precies weet hoe en wat vindt de rechtbank passen bij zo’n lange periode van vergaand seksueel misbruik. De eerste keer seksueel binnendringen kan [slachtoffer] zich wel goed herinneren en de pleegdatum daarvan koppelt zij aan een voor het gezin eenmalige gebeurtenis: een vakantie in Spanje. Ook lijkt zij de handelingen van verdachte niet groter of meer te maken. Zo heeft zij expliciet verklaard dat standje 69 maar één keer heeft plaatsgevonden. Daadwerkelijk geweld (slaan met een riem) zou in al die jaren ook maar één keer zijn gebeurd. Tot slot is [slachtoffer] in haar studioverhoor niet wraakzuchtig of boos richting verdachte. Zij wilde het misbruik voor zichzelf houden, omdat zij vreesde dat haar moeder boos zou worden, dat haar ouders zouden scheiden en dat haar vader naar de gevangenis moest. Verdachte heeft haar deze gevolgen ook voorgehouden. Toen haar gezondheid vanaf begin 2021 verslechterde door de stress hield zij het niet meer vol en heeft zij tegen haar zusje verteld dat verdachte haar al zeven jaar misbruikte. De rechtbank leidt hieruit af dat [slachtoffer] jarenlang zichzelf maar ook verdachte in bescherming wilde nemen. Dat wordt voor de rechtbank bevestigd doordat zij heeft verklaard dat het seksueel binnendringen van verdachtes penis in haar vagina pas in 2021 is begonnen. De relevante thumbnails op de slaaptelefoon van verdachte dateren immers van 26 mei 2020 en verdachte heeft op zitting uiteindelijk erkend dat die vorm van seksueel binnendringen toen al in 2020 heeft plaatsgevonden.
Bij verdachte is van consistent (en gedetailleerd) verklaren geen sprake. Kort nadat [slachtoffer] de moed had gevonden om haar zusje met een korte mededeling in vertrouwen te nemen - haar zusje geloofde haar niet, maar deelde het wel met een vriendin op school - werd het opsporingsonderzoek in gang gezet. Verdachte heeft toen het ongeloof van zijn andere dochter en [slachtoffer] ’s moeder, zijn vrouw, gebruikt om tegenover hen alles wekenlang te ontkennen. Tijdens zijn eerste politieverhoor op 3 augustus 2021 antwoordde hij op de vraag hoe ze met de beschuldigingen omgaan: “Wij snappen het niet. Ik heb het niet gedaan. Mijn vrouw zegt het kan gewoon niet, haar broer is bij ons in huis geweest, ze gelooft het niet.” De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn vrouw en jongere dochter gewoon heeft voorgelogen. Ook bij de politie ontkende hij tijdens de eerste verhoren tegen beter weten in, zelfs toen hij werd geconfronteerd met wat er was aangetroffen op zijn telefoon.
Pas in zijn vierde verhoor op 5 augustus 2021 legde verdachte een bekennende verklaring af. Wat [slachtoffer] had verklaard was volgens hem maar gedeeltelijk waar: het is gebeurd vanaf het laatste jaar en zijn penis was maar twee keer in haar vagina geweest. De vrouw van verdachte heeft bij de rechter-commissaris echter verklaard dat zij ongeveer twee weken nadat verdachte vast kwam zitten met hem heeft gesproken. Zij heeft hem toen gevraagd of het al begonnen was toen ze naar Italië gingen en verdachte heeft dat bevestigd. De rechtbank ziet in de verklaring van verdachte op zitting dat hij toen had begrepen “voor de vakantie” geen aanleiding om te twijfelen aan de eenduidige verklaring van getuige. In Italië waren ze volgens de vrouw van verdachte in de zomer van 2018 geweest.
De rechtbank is zelf getuige geweest van de laatste draai van verdachte, die pas op de zitting plaatsvond. In het begin van de feitenbespreking verklaarde verdachte uitdrukkelijk dat het binnendringen met de penis in de vagina pas in 2021 had plaatsgevonden. [slachtoffer] had dat volgens hem juist verklaard. Nadat hij later tijdens de bespreking werd geconfronteerd met onder andere de datum van de eerder genoemde thumbnails bekende verdachte uiteindelijk dat het binnendringen met zijn penis in de vagina van [slachtoffer] ook al in 2020 had plaatsgevonden.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] over de pleegperiode en frequentie betrouwbaar en geloofwaardig. De verklaring van verdachte over een veel beperktere pleegperiode en in totaal ongeveer tien keer seksueel misbruik wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De rechtbank twijfelt ook niet aan de verklaring van [slachtoffer] over één keer standje 69 en ‘best wel vaak’ likken aan haar vagina. De feiten 1, 2 en 3 kunnen dan ook wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 weergegeven. De rechtbank laat de pleegperiode van feit 1 beginnen op 1 januari 2015 gelet op [slachtoffer] ’s verklaring dat de eerste keer seksueel binnendringen plaatsvond voor de vakantie in Spanje dat jaar.
Vervaardigen/aanwezig hebben kinderporno (feit 4)
Gelet op wat hiervoor al is overwogen, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte kinderporno heeft vervaardigd en in het bezit heeft gehad. Gelet op de datum van de eerdergenoemde thumbnails en de verklaring van verdachte op zitting laat de rechtbank de pleegperiode van feit 4 beginnen op 1 januari 2020.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 oktober 2018 te Tilburg, met zijn kind, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedag] -2006), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht;
2
op meer tijdstippen in de periode van 31 oktober 2018 tot en met 19 juni 2021 te Tilburg met zijn kind, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] -2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in de mond en de vagina van die [slachtoffer] gebracht en zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht;
3
op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 19 juni 2021 te Tilburg, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] -2006, hebbende verdachte de vagina van die [slachtoffer] betast en gelikt en die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis laten betasten en likken;
4
op meer tijdstippen de periode van 1 januari 2020 tot en met 19 juni 2021 te Tilburg, gegevensdragers bevattende afbeeldingen, te weten 6 foto’s van seksuele gedragingen, waarbij iemand, die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2006, is betrokken, heeft vervaardigd en in bezit gehad, welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het met zijn verdachtes penis vaginaal penetreren van het lichaam van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren. Hierbij gaat hij uit van een bewezenverklaarde periode van vijfeneenhalf jaar, waarin verdachte zijn dochter vanaf een moment ruim voor haar twaalfde levensjaar langdurig en ernstig heeft misbruikt. Hij houdt hierbij rekening met het advies van de psycholoog om verdachte het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen. Hij ziet geen ruimte voor enig voorwaardelijk strafdeel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft onder verwijzing naar twee rechtbankuitspraken een gevangenisstraf bepleit van 36 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk. De verdediging heeft daarbij onder meer gewezen op de inhoud van de Pro Justitiarapportage die over verdachte is opgemaakt, de door verdachte betuigde spijt en zijn bereidheid om zich in te zetten bij hulpverlening.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich jarenlang schuldig gemaakt aan het veelvuldig seksueel binnendringen bij zijn dochter [slachtoffer] . Het binnendringen met zijn penis in haar mond is begonnen toen zij acht jaar oud was en vond wekelijks plaats. Het binnendringen met zijn penis in haar vagina is in 2020 begonnen. Van dat binnendringen heeft hij zelfs opnames gemaakt, waarvan nog een enkele thumbnail is aangetroffen. Pas na 18 juni 2021 is het misbruik gestopt doordat [slachtoffer] haar zusje in vertrouwen nam, waarna een paar dagen later een opsporingsonderzoek is gestart. [slachtoffer] was toen 14 jaar.
Verdachte heeft met het jarenlang seksueel misbruik op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . Hij heeft telkens weer zijn eigen seksuele behoeftes belangrijker gevonden dan een normale en gezonde ontwikkeling van zijn dochter. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij dat deed als degene van wie [slachtoffer] bij uitstek bescherming mocht verwachten: haar vader. Hij deed dat bovendien op een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen: haar ouderlijk huis.
Uit de ter terechtzitting door mevrouw [naam] voorgedragen slachtofferverklaring blijken de gevolgen voor [slachtoffer] . Zij kan zich geen tijd meer herinneren dat het misbruik niet plaatsvond. [slachtoffer] heeft een groot deel van haar jeugd gemist, voelde zich geen normaal kind en leefde thuis in angst. Haar gezin leeft nu in de gevolgen waarvoor zij vreesde. Zij verblijft in een groep waar zij wordt behandeld voor haar trauma’s en voelt zich nog altijd schuldig. Zij heeft herbelevingen, ervaart veel stress en vermoeidheid en heeft moeite om mensen te vertrouwen. [naam] heeft verder toegelicht dat [slachtoffer] na de strafzaak kan beginnen met EMDR-therapie en dat onderzoek moet uitwijzen of sprake is van een posttraumatische stressstoornis.
De persoon van verdachte
Over verdachte is op 29 oktober 2021 een Pro Justitiarapportage opgesteld door GZ-psycholoog J.M. van der Ham. Hij concludeert dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met cluster C-trekken, een pedofiele stoornis beperkt tot incest en een stoornis in cannabisgebruik. De psycholoog ziet ook aanwijzingen voor hyperseksualiteit. Een en ander beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. De psycholoog heeft geadviseerd om het tenlastegelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt de conclusies en het advies over en zal rekening houden met de verminderde toerekenbaarheid.
Indien argumenten van strafrechtelijke aard zich niet daartegen verzetten, adviseert de psycholoog een deels voorwaardelijke straf met bijzondere (behandel)voorwaarden op te leggen aan verdachte ter beperking van het als matig ingeschatte recidiverisico. De reclassering heeft op 7 januari 2022 in vergelijkbare zin geadviseerd over de voorwaarden bij oplegging van een deels voorwaardelijk strafdeel.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven spijt te hebben van zijn handelen. Gezien de bewezenverklaring kan de rechtbank echter niet anders dan concluderen dat verdachte nog steeds niet de verantwoordelijkheid neemt die hij hoort te nemen. Feitelijk heeft hij op zitting [slachtoffer] - die de zitting via een videoverbinding live volgde - nog steeds voor leugenaar uitgemaakt en haar daarmee niet de erkenning gegeven die zij verdient.
Straf
Gelet op de aard, ernst, duur, frequentie en de gevolgen van de feiten is de rechtbank van oordeel dat enkel kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van forse duur. De rechtbank weegt daarbij ook mee de houding van verdachte zoals hiervoor beschreven en het feit dat het misbruik slechts door het naar buiten treden van [slachtoffer] is gestopt. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in verglijkbare zaken worden opgelegd en daarbij aansluiting gezocht. De door de verdediging genoemde uitspraken acht de rechtbank onvoldoende vergelijkbaar met deze zaak.
De rechtbank onderkent het belang dat verdachte voor zijn problemen wordt behandeld, maar ziet ondanks de verminderde toerekeningsvatbaarheid geen ruimte voor een gevangenisstraf van vier jaar of minder, waarbij een voorwaardelijk deel en bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd. De ter zitting door verdachte uitgesproken bereidheid tot het accepteren van hulp zal hij zelf een vervolg moeten geven.
Alles afwegend en rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert vergoeding van haar immateriële schade van € 30.000,- voor alle vier de feiten, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Namens haar is daarnaast verzocht dat wordt bepaald dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen spaarrekening met een BEM-clausule. [1]
Volgens de officier van justitie is de vordering in redelijkheid toewijsbaar. Volgens de verdediging komt de benadeelde partij vergoeding van immateriële schade toe, maar is de vordering excessief hoog en moet die worden gematigd.
Immateriële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 20.000,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht de door partijen aangehaalde rechtbankuitspraken onvoldoende vergelijkbaar om het geheel gevorderde bedrag toe te wijzen dan wel het toegewezen bedrag verder te matigen. De rechtbank acht het desondanks, gelet op de forse duur en de aard van het onrechtmatig handelen van verdachte, niet ondenkbaar dat [slachtoffer] méér immateriële schade heeft geleden dan dat haar nu aan vergoeding wordt toegekend. De vaststelling van deze meerdere schade vormt echter een onevenredige belasting van het strafgeding. Ook kan de rechtbank in redelijkheid deze schade niet schatten. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en BEM-clausule
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag, te weten
€ 20.000,-. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 19 juni 2021, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank zal tot slot ook bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige benadeelde partij [slachtoffer] en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen daardoor slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige op deze spaarrekening beschikken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 55, 57, 240b, 244, 245, 249 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 2:Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 3:Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd;
feit 4:Een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 20.000,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 juni 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 20.000, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 juni 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 135 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2006, te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Schouw, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 februari 2022.

Voetnoten

1.BEM staat voor ‘Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen’.