ECLI:NL:RBZWB:2022:8169

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
02-271854-21; 02-316904-21; 02-080568-21 (tul); 02-082898-22; 02-024162-22 (gevoegd ter terechtzitting)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en mishandeling met bijzondere voorwaarden en proeftijd

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 december 2022, is de verdachte, geboren in 1986 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, aangeklaagd voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging doodslag, mishandeling, bedreiging, vernieling en het uitgeven van valse bankbiljetten. De zaak is inhoudelijk behandeld op 15 december 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De verdachte heeft een aantal feiten bekend, terwijl voor andere feiten voldoende bewijs is geleverd door aangiftes en getuigenverklaringen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder de beschadiging van eigendommen, mishandeling van slachtoffers, bedreigingen en het uitgeven van een vals bankbiljet. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten wegens onvoldoende bewijs. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de problematiek van de verdachte, waaronder verslavingsproblemen en een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 422 dagen opgelegd, waarvan 78 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en klinische opname.

De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd voor de geleden schade, welke door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat toewijzing niet opportuun werd geacht. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en is uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
Parketnummers: 02-271854-21; 02-316904-21; 02-080568-21 (tul); 02-082898-22;
02-024162-22 (gevoegd ter terechtzitting)
vonnis van de meervoudige kamer van 29 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Roermond.
Raadsvrouw: mr. F.W.M. Hopmans, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 december 2022, waarbij de officier van justitie mr. C.J. de Pagter en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
Parketnummer 02-271854-21
Feit 1beschadiging van (een deel van) de galerij en voordeur van [benadeelde] op 9 oktober 2021;
Parketnummer 02-316904-21
Feit 2
mishandeling van [slachtoffer 1] op 23 november 2021;
Feit 3
bedreiging van [slachtoffer 1] op 23 november 2021;
Feit 4bedreiging van [slachtoffer 2] op 23 november 2021;
Feit 5vernieling van een zakje bonbons en een blikje Red-Bull van Jumbo op 23 november 2021;
Feit 6
vernieling van een fles ruitensproeivloeistof van Totalenergies op 24 december 2021;
Feit 7
het betalen met een vals bankbiljet op 24 december 2021;
Parketnummer 02-024162-22
Feit 8belediging van een politieambtenaar op 27 januari 2022;
Feit 9
lokaalvredebreuk bij
Total Service Station op 27 januari 2022;
Parketnummer 02-082898-22
Feit 10
vernieling van een televisie en ruiten van zijn moeder [naam] op 19 maart 2022.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft de feiten 1, 4, 5, 6, 8 en 9 bekend en ook voor de overige feiten is er voldoende bewijs dat overtuigt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt vrijspraak van de feiten 2 en 7 en partiële vrijspraak van feit 10.
Er is niet gebleken van opzet op het mishandelen van [aangever] (feit 2) en dat verdachte de wetenschap had dat het biljet vals was, kan niet worden vastgesteld (feit 7). Voor de vernieling van de ruiten in de woning van zijn moeder (onderdeel feit 10) bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1, 3, 4, 6 en 9
De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte.
Feit 2
De rechtbank stelt op basis van de aangifte en de verklaring van verdachte afgelegd ter zitting vast dat verdachte de hand van aangever heeft vastgepakt en zijn nagels in de hand van aangever heeft gedrukt. Die gedraging van verdachte kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op het veroorzaken van letsel of pijn te zijn gericht, dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden. [aangever] heeft ook verklaard dat hij pijn voelde in zijn rechterhand door het drukken door verdachte van zijn nagels in zijn hand.
De rechtbank acht ook dit feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangifte van
[slachtoffer 2] en de aangifte en getuigenverklaring van [getuige 1] . Hieruit volgt immers dat door beiden werd gezien dat er zowel een blikje als een zakje bonbons werd gepakt door verdachte en hiermee werd gegooid, waarbij [getuige 1] verder verklaard heeft dat het zakje openscheurde en het blikje kapot ging en de inhoud eruit spoot.
Feit 7
De rechtbank stelt op basis van de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige 2] vast dat het door verdachte aangeboden biljet vergeleken met een echt biljet te glad was, er geen watermerk op zat en dat het leek alsof de zilveren strip van het biljet erop was geplakt. De rechtbank is op basis van deze uiterlijke - duidelijk valse - kenmerken van het biljet van oordeel dat verdachte had moeten weten dat het biljet vals was en dat hij daarmee dus niet mocht betalen. De rechtbank acht daarom ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 8
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 27 januari 2022.
Feit 10
De rechtbank acht op basis van de aangifte en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de televisie heeft vernield. Voor de vernieling van de ruiten ziet de rechtbank met de verdediging onvoldoende bewijs in het dossier. Hierbij wordt acht geslagen op de door de verdachte gegeven verklaring voor het kapot gaan van de ruiten van de deuren. De rechtbank zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 9 oktober 2021 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een deel van de galerij en een voordeur die aan [benadeelde] toebehoorden heeft beschadigd;
Feit 2
op 23 november 2021 te Breda [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met zijn nagels in de hand van die [aangever] te drukken;
Feit 3
op 23 november 2021 te Breda [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangever] dreigend de woorden toe te voegen “Ik heb Corona” waarbij hij die [aangever] bespuugde;
Feit 4
op 23 november 2021 te Breda [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] de volgende bedreigende woorden toe te voegen: “dat hij Corona had, waarbij hij in de richting van die [slachtoffer 2] spuugde” en (vervolgens) “dat hij die [slachtoffer 2] dood zou maken en buiten zou opwachten”;
Feit 5
op 23 november 2021 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een zakje bonbons en een blikje Red-Bull die aan Jumbo (gevestigd aan de [adres] ) toebehoorden heeft vernield;
Feit 6
op 24 december 2021 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een fles ruitensproeivloeistof die aan Totalenergies (gevestigd aan de Tramsingel 48)toebehoorde heeft vernield;
Feit 7
op 24 december 2021 te Breda, opzettelijk een vals bankbiljet van 50 euro heeft uitgegeven;
Feit 8
op 27 januari 2022 te Breda opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] (Inspecteur bij de Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “je kankermoeder”;
Feit 9
op 27 januari 2022 te Breda op het besloten erf bij Total Service Station Servauto
in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 24 december 2021 schriftelijk de toegang tot dat Service Station ontzegd voor de duur van 12 maanden;
Feit 10
omstreeks 19 maart 2022 te ‘s-Gravenhage, opzettelijk en wederrechtelijk een
televisie die aan [naam] toebehoorde heeft vernield.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden (de rechtbank begrijpt 450 dagen) waarvan 108 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en de bijzondere voorwaarden als door de reclassering geadviseerd. De officier van justitie heeft daarbij onder meer rekening gehouden met een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat verdachte op korte termijn klinisch kan worden opgenomen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, nu verdachte reeds te lange tijd in detentie verblijft gelet op de LOVS-oriëntatiepunten die voor dergelijke feiten gelden. Subsidiair kan de verdediging zich vinden in de eis van de officier van justitie gelet op de problematiek die bij verdachte is geconstateerd en de hulp en/of begeleiding die hij nodig heeft. Wel wordt verzocht de proeftijd te beperken tot de duur van twee jaar. En voorts dient rekening te worden gehouden met de conclusies uit de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt, waaronder het feit dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van nog geen half jaar schuldig gemaakt aan een tiental nare en vervelende feiten. Verdachte heeft hierdoor gevoelens van onveiligheid maar ook veel overlast, ergernis en schade veroorzaakt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
In de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en in een proeftijd liep.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportages van de gedragsdeskundigen, waarin wordt geadviseerd de feiten 1, 2, 4, 6 en 10 aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen, en neemt dit advies over. De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 9 december 2022 waaruit blijkt dat verdachte problemen heeft op bijna alle leefgebieden, waaronder geen huisvesting, geen inkomen en overmatig drugsgebruik. Zij acht het, gelet op de inhoud van de over verdachte opgemaakte rapportages, dus van groot belang dat verdachte hulp en begeleiding krijgt bij de geconstateerde psychische, verslavings- en praktische problematiek. De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, en - evenals de gedragsdeskundigen - gelet op de omvang van de problematiek een lange proeftijd.
De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een gevangenisstraf van 422 dagen waarvan 78 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd. Verdachte heeft zich bereid verklaard zich aan deze voorwaarden te zullen houden. De rechtbank ziet gelet op de ‘explosie van feiten’ en de adviezen van de deskundigen aanleiding voor een langere proeftijd dan twee jaar, zodat de maatschappij maar ook verdachte zelf, voor langere tijd worden beschermd. De rechtbank merkt op dat verdachte hier gaandeweg steeds minder van zal gaan merken omdat de reclassering zich stapsgewijs zal terugtrekken als de voorwaarden naar behoren worden nageleefd.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf zal door aftrek van voorarrest over één maand eindigen, zodat voor verdachte een (overbruggings)plaats voor klinische opname kan worden gerealiseerd
en verdachte aansluitend aan zijn detentie klinisch kan worden opgenomen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van
€ 834,36 (bestaande uit materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank tot een bedrag van € 689,55 te weten exclusief de BTW, toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 22 juni 2021 ten uitvoer zal worden gelegd. Ter zitting heeft de officier van justitie gelet op haar eis verzocht de proeftijd hiervan te verlengen met één jaar.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Uitgangspunt is dan dat de vordering wordt toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten omdat zij toewijzing van de vordering gelet op de strafoplegging - en het daarmee te dienen doel - niet opportuun acht. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 138, 213, 266, 267, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Feit 2:mishandeling;
Feit 3:bedreiging met zware mishandeling;
Feit 4:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 5:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
Feit 6:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Feit 7:opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven;
Feit 8:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 9:in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
Feit 10:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 422 (vierhonderdtweeëntwintig) dagen, waarvan 78 (achtenzeventig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden (8):
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich meldt bij de reclassering en blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat opnemen in een nog nader te bepalen zorginstelling. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing daarvan;
* dat verdachte zich, indien geïndiceerd, laat behandelen door een FPP of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijft duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering in zicht in zijn financiën en schulden.
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tot tenuitvoerlegging (02-080568-21 (tul))
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van
€ 689,55 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] (feit 1), € 689,55 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 13 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van H.M. de Punder-van Dijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 december 2022.
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.