ECLI:NL:RBZWB:2022:8168

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
02/339138-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met beroep op noodweer en noodweerexces

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2022, stond de verdachte terecht voor poging doodslag op een slachtoffer door deze met een mes in de borst te steken op 18 december 2021. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 8 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte, geboren in 1983, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. S.J. Nijssen.

De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging doodslag, ondanks haar beroep op putatief noodweer en noodweerexces. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat de verdachte zich in een situatie van noodweer bevond, mede omdat zij onder invloed van alcohol was.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van zes maanden met een proeftijd van drie jaar, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht door de reclassering. De rechtbank hield rekening met de problematiek van de verdachte en de impact van haar handelen op het slachtoffer en diens omgeving. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
Parketnummer: 02/339138-21
vonnis van de meervoudige kamer van 22 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman: mr. S.J. Nijssen, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 december 2022, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich omstreeks
18 december 2021 schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag van [slachtoffer] , door hem met een mes in de borst te steken. De verdenking is in verschillende juridische varianten tenlastegelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag en baseert zich daarbij met name op (de ernst van) het letsel van het slachtoffer en het feit dat de verklaring van verdachte hier niet bij past.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte het slachtoffer met een mes net boven de hartstreek in de borst heeft gestoken. Die gedraging van verdachte kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood te zijn gericht, dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden.
De rechtbank acht daarom het primair tenlastegelegde bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 december 2021 te Terneuzen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] met een mes in de borststreek heeft
gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging beroept zich op (putatief) noodweer of (putatief) noodweerexces.
Verdachte heeft zich moeten verdedigen tegen een (veronderstelde) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval van het slachtoffer en bij verdachte was sprake van een hevige gemoedsbeweging als gevolg van die aanval van het slachtoffer.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat (putatief) noodweer niet aannemelijk is geworden, omdat de omstandigheden uit de verklaring van verdachte niet objectief kunnen worden vastgesteld en verdachte zwaar onder invloed van alcohol was.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
Voor noodweer is onder meer vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De enkele vrees of angst voor zo’n aanranding is niet voldoende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de avond van 17 december 2021 door het bericht van het overlijden van haar tante verdrietig was, dat dit verdriet later omsloeg in woede en dat verdachte op enig moment door het slachtoffer is vastgepakt opdat zij zou kalmeren. Dat dit vastpakken moet worden gezien als een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen (met een mes), is naar het oordeel van de rechtbank op grond van de feiten en omstandigheden onvoldoende vast te stellen. Het beroep op noodweer kan daarom niet slagen.
Met betrekking tot het beroep op putatief noodweer overweegt de rechtbank dat er tussen verdachte en het slachtoffer weliswaar sprake lijkt te zijn van een verleden met (over en weer) agressiviteit en geweld, maar dat op basis van het dossier niet voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte op het moment dat zij door het slachtoffer werd vastgepakt en vastgehouden zich verontschuldigbaar heeft ingebeeld dat sprake was van een dusdanig gevaar dat zij zich daartegen moest verdedigen. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat verdachte zwaar onder invloed was van alcohol. De rechtbank verwerpt daarom ook dit beroep.
Noodweerexces
Omdat niet is komen vast te staan dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op (putatief) noodweerexces niet kan slagen.
ConclusieDe rechtbank is van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op. Verdachte is ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaar, met als bijzondere voorwaarden toezicht door de reclassering en het houden aan hun aanwijzingen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een strafoplegging de eis van de officier van justitie te matigen, gelet op de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol. Verdachte had er rekening mee moeten houden dat de gevolgen van haar handelen voor het slachtoffer op een heel andere manier hadden kunnen aflopen. De hele gebeurtenis moet daarnaast ook op de kinderen de nodige weerslag hebben gehad. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld, maar wel al twee keer eerder onder invloed van alcohol een strafbaar feit heeft begaan. De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 27 november 2022 waaruit blijkt dat verdachte problemen heeft op verschillende leefgebieden, mede als gevolg van herhaaldelijke terugval in excessief alcoholgebruik. Verdachte staat onder ambulante behandeling voor haar middelengebruik en psychosociale problemen, maar aan die behandeling kan door de problemen op andere leefgebieden al voor langere tijd onvoldoende inhoud worden gegeven. Omdat verdachte al in beeld is bij verschillende instanties wordt door de reclassering geadviseerd aan verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De rechtbank stelt ten slotte vast dat verdachte bijna een jaar in een schorsing van de voorlopige hechtenis loopt.
De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden is. Het is wenselijk dat hieraan bijzondere voorwaarden worden verbonden, zodat verdachte ook vanuit een strafrechtelijk kader zorg en begeleiding kan worden geboden bij haar (hardnekkige) problematiek en de kans op recidive hiermee kan worden ingeperkt. De rechtbank ziet daarin ook aanleiding hier een lange proeftijd aan te verbinden, zodat aan verdachte en de reclassering ruim de tijd wordt geboden om aan die problematiek te werken.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van
zes maanden met een proeftijd van drie jaar, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, meldplicht en het zich houden aan aanwijzingen van de reclassering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 primair: poging doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering (Vrijlandstraat 33e, 4337 EA Middelburg, 0113-267290). Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering;
* dat verdachte medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, rechters, in tegenwoordigheid van H.M. de Punder-van Dijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
22 december 2022
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.