Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 8 juni 2022 en de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 november 2022 en de daarin genoemde stukken. In het proces-verbaal zijn de verklaringen van [eiser] en [gedaagde] opgenomen,
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 11 november 2022, waarin de verklaringen van de advocaten zijn opgenomen.
2.De feiten
- het vonnis van deze rechtbank van 31 augustus 2016, waarin [naam 1] is veroordeeld tot teruggave van het paard aan [eiser] ;
- het vonnis in kort geding van deze rechtbank van 14 september 2016, waarin [naam 1] is veroordeeld tot betaling van een dwangsom aan [eiser] van € 10.000,= per dag dat zij in gebreke blijft het paard aan [eiser] terug te geven, met een maximum van € 250.000,= aan te verbeuren dwangsommen;
- het arrest van Hof ’s-Hertogenbosch van 24 oktober 2017, waarin [naam 1] is bevolen om aan [eiser] schriftelijk mee te delen waar het paard zich bevindt en het paard niet van die locatie te verwijderen met toepassing van lijfsdwang indien [naam 1] niet aan de bevelen voldoet;
- het arrest van Hof ’s-Hertogenbosch van 8 september 2020 waarin het vonnis van 31 augustus 2016 is vernietigd.
‘Ik wil hierbij doorgeven dat er op mijn terrein geen bezittingen zijn van mevrouw [naam 1] .’
3.Het geschil
4.De beoordeling
Inleiding
salaris gemachtigde € 1.126,00(2,0 punten × tarief II € 563,00).