ECLI:NL:RBZWB:2022:8157

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
02/241425-22; 02/191776-22 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichtingen, stalking en overtreding van een gedragsaanwijzing met gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 december 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee brandstichtingen, stalking en het overtreden van een gedragsaanwijzing. De verdachte, geboren in 1993 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, werd bijgestaan door raadsman mr. T. Kocabas. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 21 september 2022 opzettelijk brand heeft gesticht aan de garagedeur van de schuur van de buurman van zijn ex-vrouw, met gemeen gevaar voor goederen. Daarnaast werd vastgesteld dat hij op 23 juli 2022 de auto van zijn voormalige schoonvader in brand heeft gestoken. De rechtbank achtte ook bewezen dat de verdachte in de periode van 8 juni 2022 tot en met 13 juli 2022 zijn ex-vrouw heeft gestalkt door haar 63 e-mailberichten te sturen, waarin hij dreigende en beledigende taal gebruikte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een contactverbod met de ex-vrouw en een locatieverbod.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/241425-22; 02/191776-22 (gev. ttz)
vonnis van de meervoudige kamer van 30 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1993 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. Ter zitting zijn ook de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging onder parketnummer 02/191776-22 is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02/241425-22
1. op 21 september 2022 brand heeft gesticht waardoor een garagedeur is verbrand;
2. een gedragsaanwijzing, inhoudende een contactverbod met [benadeelde 2] , heeft overtreden door telefonisch contact met haar op te nemen;

02/191776-22

1. op 23 juli 2022 brand heeft gesticht aan een Volkswagen Polo waardoor de auto is verbrand, dan wel die auto heeft vernield;
2. [benadeelde 2] heeft gestalkt door haar meerdere e-mailberichten te sturen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/241425-22
De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. De kleding die verdachte droeg bij zijn aanhouding komt tot in detail overeen met de kleding van de dader op de beelden. De dader reed in een zwart klein voertuig waarin verdachte ook reed. De pet en het shirt die zijn aangetroffen in de auto van verdachte komen overeen met hetgeen de dader droeg. De verklaring van verdachte over zijn afspraak met de bedrijfsarts betreft een onaannemelijk alibi. Uit het door de raadsman overgelegde stuk blijkt niet wie de afzender is en wanneer de berichten zijn verstuurd. Bovendien was de afspraak om 10.45 uur, terwijl de brandstichting rond 10.15 uur heeft plaatsgevonden. Ook feit 2 kan wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft bekend gebeld te hebben naar [benadeelde 2] en het telefoonnummer waardoor [benadeelde 2] gebeld is, bleek in gebruik te zijn bij verdachte.
02/191776-22
De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte van [benadeelde 2] en de getuigenverklaring van [getuige 1] waarin zij verklaren dat zij de man op de beelden herkennen als verdachte. Ook de omschrijving van de dader door [getuige 2] past bij verdachte. In de e-mails die verdachte aan [benadeelde 2] heeft gestuurd, geeft hij aan dat haar iets zou overkomen en heeft hij emoticons van vlammen gestuurd. Bovendien is de modus operandi hetzelfde als bij de brandstichting van 21 september 2022. In beide gevallen gaat het om een licht getinte verdachte met een herkenbaar postuur, die een fles vloeistof bij zich heeft die zeer waarschijnlijk werd gebruikt voor de brandstichting. Ook wordt in beide gevallen het gezicht bedekt met een shirt of doek. Daarnaast heeft verdachte op 23 juli 2022 meermalen op internet gezocht naar een autobrand in Tilburg. Doordat de auto op een korte afstand van woningen en andere auto’s stond, is sprake van gemeen gevaar voor goederen.
Verdachte heeft bekend dat hij de e-mailberichten naar [benadeelde 2] heeft gestuurd. Gelet op de hoeveelheid berichten in een kort tijdsbestek en op basis van de inhoud van de berichten kan worden vastgesteld dat stelselmatig inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 2] , zodat ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/191776-22
De verdediging heeft voor beide feiten vrijspraak bepleit. Voor feit 1 is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. In het dossier zitten alleen screenshots en niet de bewegende beelden. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat degene die op de beelden te zien is ook degene is die brand heeft gesticht. [getuige 1] had al van [benadeelde 2] gehoord dat het verdachte zou zijn voordat zij de beelden bekeek, zodat haar verklaring niets toevoegt. Verdachte heeft op internet naar de brand gezocht nadat hij van zijn ouders had gehoord over de brand. Bovendien is de modus operandi, waarbij de dader een fles met brandbare vloeistof bij zich had en het gezicht werd bedekt, niet specifiek.
De verdediging voert over feit 2 aan dat uit de door verdachte gestuurde berichten niet kan worden geconcludeerd dat daarmee angst werd aangejaagd. De berichten zijn in ieder geval niet als stelselmatig te kwalificeren. Bovendien heeft [benadeelde 2] nooit een signaal gegeven waardoor verdachte had moeten bedenken dat hij hiermee moest stoppen. Ook de inhoud van de berichten is onvoldoende om te spreken van stalking.
02/241425-22
De verdediging heeft voor beide feiten vrijspraak bepleit. De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van feit 1 kan komen, omdat onvoldoende vaststaat dat verdachte de brand heeft gesticht. Verdachte had om 10.45 uur een afspraak bij de bedrijfsarts in Dongen. Er kan niet worden gesteld dat de brandstichting voor [benadeelde 2] was bedoeld. De garagedeuren lijken niet op elkaar en het ligt niet voor de hand dat sprake is geweest van een vergissing omdat verdachte al jaren getrouwd was met [benadeelde 2] en ook al jaren over de vloer kwam bij haar ouders. [getuige 3] verklaart dat de dader is weggerend naar een zwarte Fiat Punto wat niet overeenkomt met de auto waarin verdachte die dag reed. Bovendien lijkt sprake te zijn van een dader zonder gezichtsbeharing, terwijl verdachte een baard heeft. Daarnaast komen de vingerafdrukken op de fles niet overeen met die van verdachte. Tot slot blijkt uit de tapgesprekken tussen verdachte en zijn ouders ook dat hij daarin meermaals aangeeft dat hij niet de brandstichter is geweest.
Voor feit 2 voert de verdediging aan dat verdachte enkel heeft teruggebeld nadat hij door [benadeelde 2] was gebeld. Onder die omstandigheden kan niet worden gesteld dat hij opzettelijk in strijd met de gedragsaanwijzing heeft gehandeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/241425-22
Feit 1 – brandstichting garagedeur
Feiten en omstandigheden
Op 16 mei 2022 zijn verdachte en zijn vrouw [benadeelde 2] (hierna: ex-vrouw) uit elkaar gegaan. Zij is toen bij haar ouders gaan wonen aan de [adres 1] .
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 21 september 2022 omstreeks 10.14 uur de garagedeur van de schuur op het [adres 1] in brand is gestoken. Op camerabeelden in het dossier die ook op zitting zijn afgespeeld, is de mannelijke dader van deze brandstichting te zien. Dit heeft op zitting ook niet ter discussie gestaan. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte die brandstichter is.
Verdachte de brandstichter?
Op pagina 34 van het eindproces-verbaal in deze zaak is een still van de camerabeelden opgenomen waarop de brandstichter duidelijk in beeld is. Verdachte is diezelfde dag omstreeks 22:10 uur aangehouden. Op de na zijn aanhouding gemaakte foto van verdachte op pagina 36 is te zien dat zijn schoenen, broek en sweater/trui één op één passen op de schoenen en kleding van de dader. Daarbij zijn het geen alledaagse schoenen en kledingstukken. Het gaat om schoenen met een opvallende, gekleurde lijn ‘rondom’, een zwarte spijkerbroek met grote scheuren ter hoogte van de knieën en een sweater/trui met opdruk “ [merknaam 1] ” in dezelfde kleurstelling. Bovendien gaat het dan ook nog eens om dezelfde combinatie van schoenen en kledingstukken. Op de foto is daarnaast te zien dat het niet doorsnee postuur van verdachte ook past op dat van de brandstichter. In de zwarte Nissan Micra waarin verdachte reed ten tijde van zijn aanhouding later die dag zijn nog een zelfde petje als dat van de brandstichter gevonden (met merk [merknaam 2] ; foto p. 81) en een zwart T-shirt met daarop een opdruk in grote witte letters (foto p. 80). Dat T-shirt past bij het stuk zwarte stof met witte opdruk dat het gezicht van de brandstichter deels afdekt. De complete combinatie die op en bij verdachte is aangetroffen bestaat dus uit vier specifieke kledingstukken en een specifiek paar schoenen.
Tot slot ziet de [getuige 3] op 21 september 2022 tussen 10.15 en 10.30 uur vanuit zijn badkamerraam een man hard wegrennen vanuit de richting van garageboxen en naar een zwarte kleine auto lopen, waar de man instapt en ook vrijwel direct weer uitstapt, om daarna een bandgang in te lopen. [getuige 3] heeft vervolgens uit het slaapkamerraam naar de garageboxen gekeken en zag direct dat er brand was in een schuur aan een van de woningen aan de [adres 1] . De man droeg een zwarte spijkerbroek met opvallend grote scheuren op zijn beide knieën, een groene sweater met lange mouwen en een zwarte sjaal met witte tekst. De rechtbank concludeert dat [getuige 3] de brandstichter heeft zien lopen en de omschrijving van de auto past bij de zwarte Nissan waar verdachte die dag in reed.
De verdediging heeft er op zitting op gewezen dat [getuige 3] spreekt over een Fiat Punto. Die lijkt op een Nissan Micra, maar de verdediging heeft opgemerkt dat een Punto meer afgerond en een Micra meer hoekig is. De rechtbank stelt echter vast dat [getuige 3] letterlijk heeft verklaard:” Ik zag dat de man naar een zwarte kleine auto liep. Ik kon niet goed zien wat voor auto het was, maar het leek op een Fiat Punto.” Er is daarom geen reden te twijfelen aan de bruikbaarheid voor het bewijs van de getuigenwaarneming over de zwarte kleine auto.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet alleen wettig, maar ook overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de brandstichter is. De gevoerde verweren om redelijke twijfel te zaaien slagen niet. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Alibi verdachte
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte de brand niet kan hebben gesticht, omdat hij diezelfde dag om 10.45 uur een afspraak had met een bedrijfsarts op zijn werk in Dongen. Raadpleging van de openbare bron Google Maps leert echter dat de reistijd met de auto tussen de [adres 1] en het werk van verdachte ( [adres 2] ) ongeveer 10 minuten bedraagt. Nu de brand omstreeks 10:14 uur is aangestoken stelt de rechtbank vast dat verdachte dus geen sluitend alibi heeft.
Dactyloscopiche sporen op door brandstichter gebruikte fles
Op de camerabeelden van de brandstichting is te zien hoe de brandstichter een fles met vloeistof bij zich heeft, die hij leeg giet en daarna op het dak van een aantal (andere) garages gooit, waarna hij terugloopt om de brand aan te steken. Op de plek waar de brandstichter de fles op het dak gooit is een soortgelijke fles aangetroffen en in beslag genomen. Het was de enige fles op dat dak. De verdediging heeft er terecht op gewezen dat op die fles twee dactyloscopische sporen zijn aangetroffen die niet matchen met de dacty van verdachte. Voor de rechtbank is dat geen aanleiding om te twijfelen aan het daderschap van verdachte.
In eerste instantie werden bij onderzoek door de dactyloscopische deskundige van de politie geen dactyloscopische sporen gezien. Pas bij het gebruik van cyanoacrylaat zag de politiedeskundige sporen die geschikt waren voor een vervolgonderzoek door de afdeling Analyse & Interpretatie van het laboratorium dactyloscopie. Een spoor bevond zich op de onderzijde van de fles en het andere op de hals van de fles, rechtsboven het woord Solevita. Deze dacty werden bij het vervolgonderzoek in [naam 1] niet herkend, terwijl de dacty van verdachte in het actieve vinger-/handpalmafdrukkenbestand va [naam 1] waren opgenomen.
Deze bevindingen sluiten allereerst niet uit dat er wel (delen van) dacty van de verdachte op de fles zaten, maar dat die niet geschikt waren voor het vervolgonderzoek. Op basis van de handelingen door de brandstichter met de fles zouden in ieder geval veel meer dactyloscopische sporen mogen worden verwacht dan de twee geschikte sporen. Bovendien is de herkomst van de door de brandstichter gebruikte fles onbekend, waardoor het aantreffen van twee dactyloscopische sporen van een of meer anderen dan de brandstichter een reële mogelijkheid is, mede gezien de plaatsen op de fles waar die zijn aangetroffen.
Verkeerde garagedeur
Tot slot is ook het feit dat de garagedeur van schuur van de buurman van de ouders van de ex-vrouw van verdachte in brand is gestoken en niet die van de ouders zelf niet persé ontlastend voor verdachte. Ook niet doordat die garagedeur er duidelijk anders uitziet dan de deur van de garage van de ouders van de ex-vrouw van verdachte. Verdachte heeft op zitting verklaard jaren over de vloer te zijn gekomen bij de ouders van zijn ex-vrouw en ook hun garagedeur te kennen. Het is voor de rechtbank echter een reële optie dat verdachte bewust voor de garagedeur van de buurman heeft gekozen om zijn ex-vrouw indirect vrees aan te jagen en de aandacht af te leiden van zichzelf als (potentiële) dader. Een vergissing in het tellen van de deuren van de schuren - zoals uitgelegd door de ex-vrouw van verdachte - behoort ook nog tot de mogelijkheden.
Conclusie
De rechtbank acht op basis van het hiervoor genoemde wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 21 september 2022 de garagedeur van [naam 2] in brand heeft gestoken met gemeen gevaar voor goederen, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven. Op basis van de bevindingen van de bevelvoerder van de brandweer kan namelijk wettig en overtuigend bewezen worden dat er gemeen gevaar voor de garage aan de [adres 1] te duchten was als ook voor de goederen in deze garage. Dat geldt niet voor het eveneens tenlastegelegde gemeen gevaar voor aangrenzende garages en daarin aanwezige goederen. Andere bewijsmiddelen daarvoor zitten niet in het dossier.
Feit 2 – overtreding gedragsaanwijzing
Verdachte heeft op de zitting erkend dat hij zijn ex-vrouw in de periode waarin de gedragsaanwijzing gold meermaals heeft gebeld. Verdachte heeft aangegeven dat zijn ex-vrouw hem eerst belde en hij alleen maar terugbelde. Als dit al het geval zou zijn, hetgeen de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen of uitsluiten, doet dit niets af aan het feit dat er voor verdachte een contactverbod met haar gold en hij simpelweg geen contact met haar op had mogen nemen. De onder feit 2 tenlastegelegde overtreding van een gedragsaanwijzing kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
02/191776-22
Feit 1 – brandstichting auto
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 23 juli 2022 omstreeks 6.00 uur aan de [adres 1] een Volkswagen Polo met [kenteken] (hierna: Polo) in brand is gestoken. Die Polo staat op naam van de vader van de ex-vrouw van verdachte. Dat heeft op zitting ook niet discussie gestaan. De vraag die rechtbank moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte deze brand heeft gesticht.
Manspersoon met rode doek voor zijn gezicht
[getuige 2] liep op 23 juli 2022 rond 05:45 uur à 06:00 uur met haar hond over de Ruckertbaan in Tilburg. [getuige 2] wilde via de Kruisherenlaan weer naar de [adres 1] . Kort samengevat heeft zij verklaard dat ze zag dat er een man aan kwam rennen vanaf de [adres 1] . Ze keek de [adres 1] in, in de kant waar de man vandaan kwam, en zag dat er een brandje voor een auto was ontstaan. Ze zag dat de auto snel verder in brand vloog. Er was op dat moment verder niemand anders op straat. Het was een getinte man, geen Antilliaan, maar meer een man, die van Turkse afkomst is. Hij had een soort van roodachtige vlag om zijn hoofd gebonden. De vlag cq doek wapperde achter hem aan. De man droeg een vaal witachtig shirt.
De waarneming door [getuige 2] van de man met een opvallende rode doek wordt bevestigd door camerabeelden uit de directe omgeving. [Verbalisant] beschrijft deze man in zijn proces-verbaal van bevindingen van het uitkijken van beelden van een camera met zicht op het kruispunt van de [adres 1] en de Kruisherenstraat. Uit raadpleging van Google blijkt overigens dat Tilburg alleen een Kruisherenstraat kent, dus dat [getuige 2] spreekt over de Kruisherenlaan is een kennelijke vergissing. [Verbalisant] beschrijft dat deze man een doorzichtige fles in de linkerhand heeft als hij om 06:00 uur langs een andere camera komt gerend. De rechtbank is van oordeel dat zo’n fles past bij het gebruiken van de inhoud van de fles bij het stichten van de autobrand.
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de manspersoon met de rode doek voor zijn gezicht de brandstichter is. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de die manspersoon is.
Is verdachte de brandstichter met rode doek?
Naar het oordeel van de rechtbank kan inderdaad wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de manspersoon met de rode doek voor zijn gezicht is. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de herkenning door de ex-vrouw van verdachte en door de [getuige 1] .
De ex-vrouw van verdachte heeft bewegende camerabeelden gezien van de persoon met de rode doek om zijn hoofd en het witte T-shirt. Zij heeft daar verdachte op herkend. Zij verklaart waarom ze specifiek het witte T-shirt herkende. Ook zag ze dat de persoon een zwarte broek droeg met kapotte kniestukken. Ze herkent deze kledingstijl als die van haar ex-partner. Bovendien beschrijft ze specifiek het volgens haar overeenkomende loopje en dat de persoon ook korte beentjes heeft. [getuige 1] , een vriendin van de ex-vrouw van verdachte, heeft verdachte ook herkend op de camerabeelden die aangeefster haar heeft laten zien. Zij heeft verklaard dat ze verdachte van top tot teen kent. Ze kent hem al sinds 2013 en heeft hem in april, mei van 2022 nog gezien. Ze herkent hem als de persoon op de beelden aan zijn houding en loopje.
Door de verdediging is bepleit om de verklaring van [getuige 1] niet te gebruiken voor het bewijs nu zij al van aangeefster had vernomen dat het verdachte zou zijn die te zien is op de beelden. De rechtbank acht de verklaring van [getuige 1] echter wel bruikbaar voor het bewijs, juist omdat zij meteen heeft verklaard dat ze al van aangeefster had gehoord dat het verdachte zou zijn die te zien is op de beelden. Vervolgens heeft echter zelf naar de beelden gekeken en gemotiveerd benoemd waarom en waaraan ze verdachte heeft herkend.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 juli 2022 de auto van zijn voormalige schoonvader in brand heeft gestoken. In een aanvullend proces-verbaal van 15 december 2022 zijn foto’s van de uitgebrande Polo aan het dossier toegevoegd. Op deze foto’s is te zien dat de auto geparkeerd stond tussen twee andere auto’s in en vlak voor een rij woningen met alleen een stoep ertussen. Op basis hiervan kan ook wettig en overtuigend bewezen worden dat gemeen gevaar voor nabij geparkeerde voertuigen en nabijgelegen woningen te duchten was.
Feit 2 - stalking
De ex-vrouw van verdachte heeft aangegeven dat verdachte haar in de periode van 8 juni 2022 tot en met 13 juli 2022 63 e-mailberichten heeft gestuurd. Op zitting heeft verdachte verklaard dat dit wel kan kloppen. Dit was puur emotie, verdriet. Hij was teleurgesteld en wilde antwoorden. Zijn ex-vrouw heeft op deze berichten niet geantwoord. Gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de berichten, de omstandigheden waaronder deze zijn verstuurd en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de ex-vrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er in deze periode sprake is geweest van een wederrechtelijke stelselmatige inbreuk op de levenssfeer van aangeefster. Daarmee is ook vrees aangejaagd, nu in een deel van die berichten bedreigende teksten stonden.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn ex-vrouw [benadeelde 2] in de periode van 8 juni 2022 tot en met 13 juli 2022 heeft gestalkt, zoals hierna onder 4.4 wordt bewezenverklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/241425-22
1
op 21 september 2022 te Tilburg opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan een gedeelte van een garagedeur is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die garage en de overige zich in voornoemde garage bevindende goederen te duchten was;
2
op 21 september 2022 te Tilburg, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 01 augustus 2022 gegeven door de officier van justitie te Zeeland - West-Brabant kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich diende te onthouden van contact met [benadeelde 2] door meermalen telefonisch contact op te nemen met die [benadeelde 2] ;
02/191776-22
1
op 23 juli 2022, te Tilburg, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare en/of ontvlambare vloeistof en/of delen van een voertuig (personenauto, merk/type Volkswagen Polo, [kenteken] , toebehorende aan [benadeelde 1] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten nabij geparkeerde voertuigen en nabijgelegen woningen te duchten was;
2
in de periode van 8 juni 2022 tot en met 13 juli 2022, te Tilburg, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 2] , door die [benadeelde 2] meerdere emailberichten te sturen met het oogmerk die [benadeelde 2] te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Dat geldt ook voor de kennelijke omissie bij feit 1 onder parketnummer 02/191776-22 waarbij het woordje “voertuigen” niet was opgenomen achter “nabij geparkeerde”.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
18 maanden met aftrek, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Nadat zijn ex-vrouw - voor verdachte onverwacht – besloten had van hem te willen scheiden en bij haar ouders in de [adres 1] ging wonen, heeft verdachte zich in een paar maanden tijd schuldig gemaakt aan vier nare strafbare feiten. Dit betreffen twee brandstichtingen, stalking en het overtreden van een gedragsaanwijzing.
In de vroege ochtend van 23 juli 2022 heeft verdachte in de [adres 1] de ook door zijn ex-vrouw gebruikte auto van zijn voormalige schoonvader in brand gestoken en in de ochtend van 21 september 2022 de garagedeur van de schuur van de buurman van zijn voormalige schoonouders. Daardoor is zowel aan de auto als aan de garagedeur forse schade ontstaan. Daarnaast zorgen zulke brandstichtingen voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Niet alleen bij de aangevers, maar ook bij andere bewoners in de [adres 1] en de directe omgeving en bij anderen in de samenleving die er via de media over lezen.
Nu de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de brandstichter is geweest, moet de rechtbank ook concluderen dat verdachte tegen beter weten in geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. Dat vindt de rechtbank extra zorgelijk nu verdachte nog een echtscheiding met zijn ex-vrouw heeft af te wikkelen. Bovendien zal hij in dat kader nog contact met haar moeten hebben - al is het indirect -, terwijl hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan het stelselmatig inbreuk maken op haar privacy. In een periode van ruim een maand heeft verdachte 63 e-mailberichten naar zijn ex-vrouw verzonden waarin hij ook dreigende en beledigende taal gebruikte. Ook een gedragsaanwijzing waarin aan hem een contactverbod werd opgelegd heeft verdachte er niet van weerhouden zo’n twee maanden later aangeefster meerdere keren te bellen.
De persoon van verdachte
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. De reclassering heeft over verdachte op 29 november 2022 een voorlichtingsrapportage opgesteld. Gelet op de ontkennende houding van verdachte kan de reclassering geen risico verhogende en/of beschermende factoren benoemen. Wel bestaan zorgen over de aanhoudendheid en vasthoudendheid van verdachte richting zijn ex-vrouw. Positief vindt de reclassering dat verdachte huisvesting heeft, een betaalde baan en een steunend netwerk. Ook zegt verdachte open te staan voor hulpverlening. Indien de verdenkingen inzake brandstichting bewezen worden geacht, heeft de reclassering ernstige zorgen over het psychosociaal functioneren van verdachte, omdat de feiten in ernst en omvang toe lijken te nemen. Geadviseerd wordt bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met - kort samengevat - de navolgende bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij de reclassering;
- ambulante behandeling;
- een contactverbod met zijn ex-vrouw [benadeelde 2] en
- een locatieverbod (met elektronische monitoring) waarbij verdachte niet binnen een straal van 500 meter van de woning van zijn ex-vrouw mag komen.
Strafoplegging
Voor brandstichting zijn er geen Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten. De rechtbank kijkt daarom naar straffen die in andere gevallen worden opgelegd. Daarop gelet en rekening houdend met de specifieke feiten en omstandigheden in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat een langere gevangenisstraf op zijn plaats is. Daarin zijn de stalking en de overtreding van de gedragsaanwijzing meegenomen.
De rechtbank deelt de ernstige zorgen van de reclassering over het psychosociaal functioneren van verdachte, gelet op de toenemende ernst en omvang van de feiten en het ontkennen van verdachte tegen beter weten in. De rechtbank acht het daarom van belang dat verdachte na zijn detentie nog geruime tijd begeleid wordt door de reclassering en dat de door de reclassering geadviseerde behandeling dan gestart gaat worden. Daarom zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd. Dit om verdachte er enerzijds te stimuleren niet opnieuw de fout in te gaan en hem anderzijds te motiveren gedurende langere tijd mee te werken aan een hulpverlenings- en behandeltraject.
Alles afwegend zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel koppelt de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden zoals hierna opgenomen in het dictum van het vonnis.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert voor feit 1 onder parketnummer 02/191776-22 een schadevergoeding van € 3.250,- aan materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. De rechtbank stelt vast dat [benadeelde 1] als rechthebbende van de Volkswagen Polo met [kenteken] kan worden aangemerkt, omdat hij de eigenaar van de auto is. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegekende schadebedrag vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 23 juli 2022. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert voor feit 1 onder parketnummer 02/191776-22 een schadevergoeding van € 3.250,- aan materiële schade. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 500,- aan kosten die zij heeft gemaakt voor haar advocaat.
Materiële schadeDe benadeelde partij vordert materiële schade voor de Volkswagen Polo met [kenteken]
. De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat [benadeelde 1] kan worden aangemerkt als rechthebbende van de auto. Om die reden zal de rechtbank de vordering voor dit deel afwijzen.
Kosten advocaat
De benadeelde partij vordert kosten die zij gemaakt heeft voor haar advocaat. Uit de overgelegde toevoeging van de Raad voor de Rechtsbijstand blijkt echter dat deze kosten zijn gemaakt in verband met de procedure omtrent de echtscheiding en niet voor het verhalen van de schade in het strafproces. De rechtbank zal daarom de vordering ook voor dit deel afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 157, 184a en 285b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/241425-22
feit 1:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens
artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd;
02/191776-22
feit 1 primair:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen
te duchten is;
feit 2:belaging;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag 2] 1995, wonende te [adres 1] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. In het kader van de afwikkeling van de echtscheiding tussen verdachte en [benadeelde 2] is het enkel toegestaan dat er via de advocaten of professionele hulpverleners indirect contact tussen verdachte en [benadeelde 2] plaatsvindt;
* dat verdachte zich niet in een straal van 500 meter van de woning (thans de [adres 1] ) van [benadeelde 2] bevindt gedurende het eerste jaar van de proeftijd of zoveel korter als het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatieverbod. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat verdachte in Nederland blijft;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat verdachte zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 3.250,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] (feit 1 onder parketnummer 02/191776-22), € 3.250,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 42 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 december 2022.
De voorzitter, mr. De Brouwer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.