4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 4 oktober 2021 en 10 januari 2022 heeft bij het bedrijf van verdachte in [plaats] een inspectie plaatsgevonden, uitgevoerd door inspecteurs [inspecteur 1] en [inspecteur 2] , ambtenaren bij de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (hierna: NVWA), tevens buitengewoon opsporingsambtenaren. Zij werden vergezeld door de toezichthoudend dierenarts dr. [naam 1] . De inspecteurs hebben van hun bevindingen een proces-verbaal opgemaakt. Dr. [naam 1] heeft zijn bevindingen weergegeven in een veterinaire verklaring. Ook is er een veterinaire verklaring opgesteld door drs. [naam 2] , dierenarts bij [bedrijf] B.V.
De verdediging betwist de betrouwbaarheid van de bevindingen nu deze de nodige fouten en onjuistheden bevatten waardoor er niet vanuit kan worden gegaan dat deze naar waarheid zijn opgemaakt. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de NVWA en aan de veterinaire verklaringen zodat de rechtbank van de juistheid van de bevindingen van de inspecteurs en dierenartsen uitgaat.
Ten aanzien van parketnummer 82-328775-21
Niet afzonderen in een passend onderkomen en niet zo spoedig mogelijk een dierenarts raadplegen, artikel 2.4 lid 4 en 5 van het Besluit (gedachtestreepje 1)
Gelet op de bevindingen van de inspecteurs en de dierenarts dr. [naam 1] is de rechtbank van oordeel dat verdachte in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 2.4, vierde lid van het Besluit door de runderen 5248 en 5275 niet af te zonderen in een passend onderkomen dat zo nodig was voorzien van droog strooisel waardoor dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank ziet zich daarnaast voor de vraag gesteld of verdachte ten aanzien van de runderen 5248 en 5275 een dierenarts had moeten raadplegen omdat de zorg, als bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onder c van het Besluit, geen verbetering in de toestand van het dier had gebracht. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de inspecteurs blijkt niet dat verdachte zelf al zorg aan deze runderen had verleend. Tijdens de controle heeft verdachte verklaard dat hij beide runderen niet had behandeld. Dat had verdachte gelet op artikel 1.7, aanhef en onder c van het Besluit wel moeten doen, maar de rechtbank stelt vast dat dat niet aan verdachte ten laste is gelegd. Aangezien verdachte nog in het geheel geen zorg heeft verleend aan voornoemde runderen, kan op basis van deze tenlastelegging niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van het in strijd handelen met het bepaalde in artikel 2.4, vijfde lid van het Besluit omdat dit artikel verplicht een dierenarts in te schakelen nadat er eerst zorg moet worden verleend en pas wanneer deze zorg geen verbetering laat zien, een dierenarts moet worden ingeschakeld.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Voldoende ruimte laten voor fysiologische en ethologische behoeften, artikel 1.6 van het Besluit (gedachtestreepje 2)
De rechtbank stelt hierover op grond van het dossier vast dat de inspecteurs hebben geconstateerd dat in meerdere hokken voor de voorziening van drinkwater een varkensdrinknippel én een lepeldrinkbak was gemonteerd. Een deel van deze lepeldrinkbakken was vies door aangekoekte mest. Ook waren een aantal drinkbakken te hoog geplaatst. De runderen konden daardoor niet uit de drinkbakken drinken en werden gedwongen middels de varkensdrinknippels in hun behoefte aan water te voorzien. Volgens de inspecteurs zijn varkensdrinknippels niet geschikt voor runderen omdat runderen hieruit niet op een fysiologisch passende wijze kunnen drinken. Ook uit de veterinaire verklaring van drs. [naam 2] blijkt dat het drinken uit een drinknippel een volstrekt onnatuurlijke drinkwijze is voor runderen. De dierenarts concludeert dat in strijd met artikel 1.6 van het Besluit is gehandeld omdat de runderen niet op een natuurlijke wijze konden drinken.
Het verweer van de verdediging dat niet is gehandeld in strijd met artikel 1.6 van het Besluit omdat dit artikel geen betrekking heeft op de watervoorzienig wordt weerlegd door de veterinaire verklaring van drs. [naam 2] en volgt de rechtbank om die reden niet.
Verdachte heeft verklaard dat de runderen genoeg te drinken kregen en dat zij daardoor niet in hun welzijn waren geschaad. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor een bewezenverklaring. Vereist is dat de dieren zodanig gehuisvest zijn dat zij op een natuurlijke wijze kunnen drinken. Dat daar geen sprake van was blijkt uit de bevindingen van de inspecteurs en de dierenarts. De rechtbank ziet in de door de verdediging overgelegde stukken geen aanleiding om aan deze conclusie van de deskundigen te twijfelen.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 1.6 van het Besluit waardoor dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend is bewezen.
Toereikende behuizing, artikel 1.7, aanhef en onder d van het Besluit (gedachtestreepje 3)
De rechtbank moet beoordelen of verdachte zijn runderen voorzag van een toereikende behuizing. Gelet op de in het proces-verbaal van de inspecteurs beschreven constateringen, die tevens in beeld zijn gebracht op de bijgevoegde foto’s is de rechtbank van oordeel dat verdachte er niet voor heeft gezorgd dat de runderen in de hokken 1 tot en met 4 van stal A een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden. Het verweer van de verdediging dat verdachte er een ander dag-/nachtritme op nahoudt dan de meeste veehouders en dat de constateringen van de NVWA-inspecteurs en de toezichthoudend dierenarts slechts een momentopname betroffen, verwerpt de rechtbank. Bij beide inspecties troffen de inspecteurs deze onhygiënische situatie aan. Bij de laatste inspectie van 10 januari 2022 wordt ook beschreven dat sprake was van natte en droge mest en dat de mest was aangekoekt. Verdachte heeft ter zitting bovendien aangegeven dat het de bedoeling is dat de dieren de mest zelf in het rooster trappen en dat de stal eigenlijk niet schoon gemaakt hoeft te worden. Gelet op hetgeen de inspecteurs hebben aangetroffen acht de rechtbank het bovendien onaannemelijk dat de aangetroffen vervuilingen en tekortkomingen van één dag waren. De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 82-062968-22
Niet afzonderen in een passend onderkomen en niet zo spoedig mogelijk een dierenarts raadplegen, artikel 2.4 lid 4 en 5 van het Besluit (gedachtestreepje 1)
Voor wat betreft het niet afzonderen in een passend onderkomen stelt de rechtbank over het rund met werknummer 5276 en het kalf op grond van het dossier vast dat zij ziek en/of gewond waren en niet waren afgezonderd in een passend onderkomen. Verdachte heeft erkend dat hij deze dieren, achteraf gezien, had moeten afzonderen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte ten aanzien van deze dieren in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 2.4, vierde lid van het Besluit door de runderen niet af te zonderen in een passend onderkomen. Zij acht dit onderdeel van de tenlastelegging voor rund 5276 en het kalf wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft verklaard dat hij het rund met werknummer 5255 in een weide heeft geplaatst en daarmee afgezonderd in een passend onderkomen. Gelet op de bevindingen van de dierenarts dr. [naam 1] , stond het rund, dat kreupel was en een verdikte achterpoot had, niet alleen in een weide maar samen met een andere koe. Er was volgens de dierenarts sprake van vermijdbaar lijden, omdat er eerder ingegrepen had kunnen worden mede in de vorm van apart opstallen op stro. De rechtbank acht dan ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank ziet zich daarnaast voor de vraag gesteld of verdachte ten aanzien van de runderen met werknummer 5276 en 5255 en het kalf een dierenarts had moeten raadplegen omdat de zorg, als bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onder c van het Besluit geen verbetering in de toestand van het dier had gebracht. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de inspecteurs blijkt dat het rund 5255 een verdikte linker achterpoot had. Het kalf had blijkens de bevindingen van de dierenarts dr. [naam 1] last van diarree. Verdachte heeft tijdens de controle verklaard dat hij dit rund een tijd geleden had behandeld door hem te bekappen. Het kalf was volgens hem herstellende van diarree waarvoor hij het kalf elektrolyten had toegediend. De dierenarts heeft geconstateerd dat het rund 5255 inmiddels dusdanig mank was geworden dat de linker achterpoot niet meer belast werd. Wanneer na het bekappen geen verbetering merkbaar is, moet er volgens de dierenarts veterinaire hulp in worden geroepen teneinde de oorzaak te achterhalen. Ook het kalf had blijkens de bevindingen van de dierenarts dr. [naam 1] nog steeds last van diarree.
De rechtbank constateert op grond van het voorgaande dat met de door verdachte verleende zorg nog geen verbetering in de toestand van rund 5255 en het kalf was gekomen. Hij was dan ook op grond van artikel 2.4, vijfde lid van het Besluit verplicht zo spoedig mogelijk een dierenarts te raadplegen. Nu verdachte dit heeft nagelaten acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2.4, vijfde lid van het Besluit. Daarmee is dit onderdeel van de tenlastelegging voor rund 5255 en het kalf wettig en overtuigend bewezen.
Voor wat betreft het rund met werknummer 5276 overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal van bevindingen van de inspecteurs volgt dat verdachte tijdens de controle heeft verklaard dat hij dit rund niet had behandeld. Hieruit blijkt dus dat verdachte in zijn geheel geen zorg heeft verleend aan dit rund. Dat had verdachte gelet op artikel 1.7, aanhef en onder c van het Besluit wel moeten doen, maar de rechtbank stelt vast dat dat artikel niet aan verdachte ten laste is gelegd. Aangezien verdachte in zijn geheel geen zorg heeft verleend aan voornoemde runderen, kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van het in strijd handelen met het bepaalde in artikel 2.4, vijfde lid van het Besluit omdat dit artikel bepaalt dat er eerst zorg moet worden verleend en pas wanneer deze zorg geen verbetering laat zien, er een dierenarts moet worden ingeschakeld. De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij voor dit onderdeel van de tenlastelegging ten aanzien van rund 5276 .
Voldoende ruimte laten voor fysiologische en ethologische behoeften, artikel 2.3 van het Besluit (gedachtestreepje 2)
De rechtbank moet bij dit gedachtestreepje beoordelen of één of meer runderen permanent of geregeld werden aangebonden waardoor er onvoldoende ruimte was voor hun fysiologische en ethologische behoeften. Op grond van het dossier stelt zij hierover vast dat op het moment van de controle 26 runderen aangebonden stonden op stal. Volgens de verdediging kan op grond daarvan niet worden vastgesteld dat dit geregeld of permanent gebeurde omdat de controle een momentopname is. Dit verweer schuift de rechtbank terzijde gelet op de eerdere inspecties die bij verdachte hebben plaatsgevonden waarbij ook runderen op stal stonden aangebonden en de eigen verklaring van verdachte dat hij de runderen geregeld aanbindt omdat zij zich anders verwonden.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of artikel 2.3 van het Besluit niet is nageleefd. Dat artikel bepaalt dat aan een dier dat permanent of geregeld wordt aangebonden voldoende ruimte moet worden gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften. Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank hierover vast dat de runderen in stal C, hok 20, zo dicht tegen elkaar stonden aangebonden dat zij niet hun natuurlijke gedrag konden uitvoeren. De runderen konden niet gaan staan of liggen wanneer daar behoefte aan was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de dieren niet voldoende ruimte heeft gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften en het tenlastegelegde onder gedachtestreepje 2 wettig en overtuigend bewezen is.
Toereikende behuizing, artikel 1.7, aanhef en onder d van het Besluit (gedachtestreepje 3)
De rechtbank moet bij dit gedachtestreepje beoordelen of de runderen in stal C, hok 20 een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden. Gelet op het proces-verbaal van de inspecteurs en de foto’s in het dossier, waaruit blijkt dat de roostervloer van stal C, hok 20, was bevuild met natte mest en urine, is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarvoor niet heeft gezorgd. Het verweer van de verdediging dat verdachte er een ander dag-/nachtritme op nahoudt dan de meeste veehouders en de constateringen van de NVWA-inspecteurs en toezichthoudend dierenarts slechts een momentopname betreffen, verwerpt de rechtbank. Bij beide inspecties troffen de inspecteurs deze onhygiënische situatie aan. Bij de laatste inspectie van 10 januari 2022 wordt ook beschreven dat sprake was van natte en droge mest en dat de mest was aangekoekt. Verdachte heeft ter zitting bovendien aangegeven dat het de bedoeling is dat de dieren de mest zelf in het rooster trappen en dat de stal eigenlijk niet schoon gemaakt hoeft te worden. Gelet op hetgeen de inspecteurs hebben aangetroffen, acht de rechtbank het onaannemelijk dat de aangetroffen vervuiling en tekortkomingen van één dag waren. De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummers 82-328775-21 en 82-062968-22