In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en gedaagden, die een verhuisovereenkomst hadden gesloten. Eiseres vorderde schadevergoeding van gedaagden, een verhuisbedrijf, wegens waterschade aan haar opgeslagen goederen die op 2 juni 2021 was ontstaan door een waterleidingbreuk in de opslagplaats. Eiseres vorderde in totaal € 6.091,70 voor materiële schade, € 600,31 voor gemaakte onkosten, € 858,62 aan buitengerechtelijke kosten, en wettelijke rente over deze bedragen. Gedaagden erkenden dat zij tekortgeschoten waren in de nakoming van de overeenkomst, maar betwistten een deel van de vorderingen van eiseres.
De rechtbank oordeelde dat gedaagden toerekenbaar tekort waren geschoten in de nakoming van de verhuisovereenkomst, omdat de verhuisgoederen niet in de staat waren teruggegeven zoals overeengekomen. De rechtbank kende de materiële schade van € 6.091,70 toe, evenals de reiskosten van € 39,46 en de onkosten van € 380,85 voor verlofopname. De kosten voor de aanschaf van een nieuwe winterjas werden afgewezen, omdat deze niet als schade konden worden aangemerkt. De kosten voor de nieuwe boots werden wel toegewezen, omdat eiseres deze had moeten aanschaffen door onjuiste informatie van gedaagden.
In totaal werd gedaagden veroordeeld tot betaling van € 6.564,96, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werden gedaagden veroordeeld in de kosten van de procedure, inclusief buitengerechtelijke kosten van € 702,75. De rechtbank wees de overige vorderingen van eiseres af, maar bevestigde de aansprakelijkheid van gedaagden voor de schade die eiseres had geleden door de waterschade aan haar goederen.