ECLI:NL:RBZWB:2022:8094
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen beëindiging WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. P.F.M. Gulickx, had eerder bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het UWV, welke was ingegaan op 10 juni 2021. Na een bestreden besluit van het UWV op 16 maart 2022, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft verzoekster beroep ingesteld. Het UWV heeft echter op 18 november 2022 het bestreden besluit gewijzigd en de WIA-uitkering alsnog toegekend per 19 oktober 2020. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Het UWV heeft geen bezwaar gemaakt tegen de veroordeling, maar heeft wel opgemerkt dat de kosten voor de zitting niet vergoed dienen te worden, omdat deze niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om proceskostenveroordeling kennelijk gegrond is en heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van de gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 759,- voor de rechtsbijstand en € 1.318,32 voor de kosten van de medisch adviseur, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.077,32.
De rechtbank heeft verder opgemerkt dat het UWV verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden, zodat een aparte veroordeling daarvoor niet nodig is. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.