In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. De eiser, die sinds 2012 zorgtoeslag en huurtoeslag ontvangt, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen waarin zijn recht op zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag over het jaar 2019 werd herzien. De Belastingdienst/Toeslagen had in een eerder besluit van 6 november 2020 vastgesteld dat het gezamenlijk inkomen van eiser en zijn toeslagpartner hoger was dan eerder aangenomen, wat leidde tot terugvorderingen van eerder verstrekte toeslagen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond heeft verklaard. Eiser voerde aan dat zijn inkomen onjuist was vastgesteld, omdat een overlijdensuitkering die hij had ontvangen ten onrechte was meegerekend. De rechtbank overwoog dat de Belastingdienst/Toeslagen geen belangenafweging had gemaakt bij de terugvordering, maar dat dit gebrek kon worden gepasseerd omdat de Belastingdienst/Toeslagen in het verweerschrift alsnog een standpunt had ingenomen over de belangenafweging.
De rechtbank concludeerde dat de terugvordering van de toeslagen op goede gronden was gedaan en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Wel werd de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.518,- werden vastgesteld. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.