In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. De eiser, die eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had zich ziek gemeld met klachten gerelateerd aan het carpaal tunnel syndroom. Het UWV had in een primair besluit van 30 maart 2020 bepaald dat de eiser per 1 mei 2020 geen recht meer had op een Ziektewet-uitkering. Na bezwaar van de eiser werd dit besluit herroepen, en werd vastgesteld dat de uitkering pas per 13 juli 2020 beëindigd zou worden.
De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van het UWV kritisch bekeken. Eiser stelde dat hij meer beperkt was dan het UWV had aangenomen, en dat de medische onderzoeken niet zorgvuldig waren uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende rekening had gehouden met de medische gegevens en dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de uitkering per 13 juli 2020 terecht was, omdat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak niet veranderde, maar dat het UWV wel het griffierecht van de eiser moest vergoeden en aansprakelijk werd gesteld voor de proceskosten. De rechtbank stelde deze kosten vast op € 1.518,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.