ECLI:NL:RBZWB:2022:7966

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7589
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na Eerstejaars Ziektewet-beoordeling en de rol van medische beoordelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. De eiser, die eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had zich ziek gemeld met klachten gerelateerd aan het carpaal tunnel syndroom. Het UWV had in een primair besluit van 30 maart 2020 bepaald dat de eiser per 1 mei 2020 geen recht meer had op een Ziektewet-uitkering. Na bezwaar van de eiser werd dit besluit herroepen, en werd vastgesteld dat de uitkering pas per 13 juli 2020 beëindigd zou worden.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van het UWV kritisch bekeken. Eiser stelde dat hij meer beperkt was dan het UWV had aangenomen, en dat de medische onderzoeken niet zorgvuldig waren uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende rekening had gehouden met de medische gegevens en dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de uitkering per 13 juli 2020 terecht was, omdat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak niet veranderde, maar dat het UWV wel het griffierecht van de eiser moest vergoeden en aansprakelijk werd gesteld voor de proceskosten. De rechtbank stelde deze kosten vast op € 1.518,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7589 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats eiser] , eiser

gemachtigde: mr. H. Selçuk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor [plaats kantoor] ), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 maart 2020 (primair besluit) heeft het UWV in het kader van een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) bepaald dat eiser vanaf 1 mei 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 12 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Het UWV heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiser niet met ingang van 1 mei 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, maar dat hij vanaf 13 juli 2020 geen recht meer heeft op die uitkering.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 30 september 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. M. Reitsma namens het UWV.
Bij beslissing van 14 december 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat het UWV een verzekeringsarts zal opdragen onderzoek te verrichten in verband met bij de rechtbank resterende vragen, en daarvan schriftelijk verslag uit te brengen.
Bij brief van 9 januari 2022 heeft het UWV een schriftelijk verslag van onderzoek van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts [arts UWV] ) van 17 januari 2022 ingediend.
Nadat eiser op 25 mei 2022 heeft gereageerd heeft de rechtbank partijen op 26 augustus 2022 gevraagd te laten weten of zij mondeling op een zitting gehoord willen worden.
Het UWV heeft bij brief van 31 augustus 2022 laten weten toe te stemmen in het achterwege laten van nader onderzoek ter zitting.
Eiser heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank van 26 augustus 2022, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker via [naam bedrijf] tot 5 maart 2017. Het UWV heeft eiser met ingang van 17 april 2017 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit die situatie heeft eiser zich per 29 maart 2019 ziek gemeld met pijnlijke en stijve onderarmen en handen.
Het UWV heeft eiser een ZW-uitkering toegekend na de WW-uitkering.
In het primaire besluit heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 1 mei 2020.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de ZW-uitkering van eiser niet per 1 mei 2020 maar per 13 juli 2020 wordt beëindigd.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 13 juli 2020.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts [arts UWV] van het UWV.
5.1
Verzekeringsarts [verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op zijn spreekuur van 4 maart 2020. Hij heeft gerapporteerd dat het aannemelijk is dat eiser nog pijn voelt van het carpaal tunnel syndroom, ook wel “pillar pain” genoemd. Dit is volgens [verzekeringsarts] een neurogene pijn en volgens de literatuur heeft 30% van de patiënten na zes maanden nog deze pijnklachten. Bijkomend heeft eiser geen adequate nazorg gehad om het geopereerde weefsel soepel te houden. Daarom vindt de verzekeringsarts het aannemelijk dat eiser een toename van pijn had bij het acuut en zwaar belasten tijdens een verhuizing, waardoor eiser doorlopend arbeidsongeschikt is geweest vanaf 15 oktober 2019. Het zwaar tillen is een druk verhogend moment op het weefsel in de handen, waardoor uit preventief oogpunt eiser dient te worden ontzien bij zwaar tillen. Langdurig tillen is belemmerend voor eiser. Eiser is aangewezen op handsparend werk. Het tillen moet beperkt zijn, met name qua zware belastingen en piekbelastingen. Pincet-, cilinder- en bolgreepfuncties zijn niet verstoord. Langdurig gedwongen houdingen of standen met de rechterhand moeten worden vermeden. Voor sterke schokken en trillingen geldt hetzelfde. De verwachting is dat het tillen nog verder zal verbeteren.
Eiser heeft verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 maart 2020.
5.2
Verzekeringsarts [arts UWV] [naam arts] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Verder heeft hij deelgenomen aan de telefonische hoorzitting van 2 juni 2020. De verzekeringsarts [arts UWV] stelt dat eiser bekend is met het carpaal tunnel syndroom rechts waarvoor recentelijk een operatie plaatsvond. Links heeft hij tien jaar geleden een operatie ondergaan en er is ten tijde van het onderzoek sprake van een recidief waaraan eiser op 30 juni 2020 nogmaals geopereerd gaat worden. Hij is, zo volgt uit de FML, aangewezen op hand sparende arbeid. Vanuit de aard van het ziektebeeld (carpaal tunnel syndroom) en in het verlengde van de al aangenomen beperkingen is eiser aanvullend beperkt in frequent lichte voorwerpen hanteren (inclusief een maximum van twee kilo), werken met toetsenbord en muis en repetitieve hand- vingerbewegingen.
Verder ziet de verzekeringsarts [arts UWV] geen nieuwe gezichtspunten in de hoorzitting en de bezwaren die aanleiding geven voor meer beperkingen. Uit zijn onderzoek blijkt niet dat op de datum in geding sprake was van een ernstigere medische situatie dan waar eerder vanuit werd gegaan, of van ernstigere beperkingen. Eiser overlegde ook geen nadere medische gegevens waaruit dat blijkt. Zijn maagklachten leveren volgens [naam arts] geen specifieke beperkingen in arbeid op. Voor de psyche neemt hij geen beperkingen aan omdat niet blijkt dat eiser daadwerkelijk in zijn functioneren wordt gehinderd door zijn klachten. Eiser is daarbij niet onder behandeling voor deze klachten, hij is niet verwezen en gebruikt geen psychofarmaca.
Verzekeringsarts [naam arts] acht de beperkingen op de datum in geding anders dan weergegeven in de FML van 16 maart 2020 en verwijst daarvoor naar de aangepaste FML van 2 juni 2020.
5.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij meer beperkt is vanwege het carpaal tunnel syndroom. Hij wijst er op geen knijpkracht meer te hebben en ook geen lichte voorwerpen meer te kunnen hanteren. Hij heeft veel krachtverlies in beide handen en armen en kan niet eens een vuist maken of doorknijpen. Daar is door de verzekeringsarts [arts UWV] onvoldoende rekening mee gehouden.
Daarnaast heeft eiser aangegeven dat de klachten na zijn operatie alleen maar erger zijn geworden, maar dat de verzekeringsarts ten onrechte geen nieuwe informatie heeft opgevraagd. Hij acht het onderzoek van de verzekeringsarts [arts UWV] dan ook onzorgvuldig en stelt dat door zijn klachten en de beperkingen die daaruit voortvloeien de geduide functies ongeschikt zijn voor hem.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder met name de klachten in verband met het carpaal tunnel syndroom. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij meer beperkt is dan is aangenomen, maar geen (nieuwe) medische gegevens overgelegd, die dit standpunt kunnen onderbouwen. Eiser heeft ook aangegeven dat hij meer beperkt is als gevolg van de operatie aan het carpaal tunnel syndroom.
De rechtbank heeft verweerder gevraagd om nader verzekeringsgeneeskundig onderzoek te verrichten. Verzekeringsarts [arts UWV] [naam arts] heeft in zijn rapportage van 17 januari 2022 uiteen gezet dat de ingreep aan het carpaal tunnel syndroom links twee weken voor de datum in geding heeft plaatsgevonden. Hij geeft aan dat een dergelijke operatie een relatief korte en eenvoudige chirurgische ingreep is die doorgaans poliklinisch of in dagbehandeling plaatsvindt. Daarbij wordt onder lokale verdoving (de pols) of eventueel regionale verdoving (de gehele arm) een kleine incisie gemaakt zodat de onderliggende beklemde zenuw kan worden vrijgelegd. Het resultaat van de operatie is dat vaak direct klachtenvermindering wordt bemerkt, en anders in ieder geval binnen enkele dagen. Na zeven tot tien dagen worden dan de hechtingen verwijderd, als die al niet als oplosbare hechtingen door het lichaam zelf zijn geresorbeerd.
Ten aanzien van de datum in geding van 13 juli 2020 mag volgens de verzekeringsarts [arts UWV] van een dergelijke ingreep dus zowel volledige wondgenezing als ook herstel van functioneren worden verwacht. Een carpaaltunnelsyndroom ingreep die twee weken voor de datum in geding plaats vindt, zal op datum in geding niet leiden tot meer of aanvullende beperkingen, maar eerder tot minder beperkingen van de linkerhand-pols leiden.
In reactie op de rapportage heeft eiser aangegeven dat hij nog steeds last heeft van krachtverlies. Verder vindt eiser dat de verzekeringsarts [arts UWV] alleen maar een globaal beeld schetst, en geen rekening heeft gehouden met de daadwerkelijke klachten.
De rechtbank ziet geen aanleiding de verzekeringsarts [arts UWV] niet te volgen. Deze arts heeft immers uiteengezet waarom er sprake zou moeten zijn van een vermindering van klachten. Eiser heeft zijn stelling dat bij hem de operatie complexer was waarna hij is verwezen naar fysiotherapie en pijnbestrijding, niet onderbouwd met enig medisch stuk.
Er hoefde om die reden ook geen verdere medische informatie te worden opgevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van de verzekeringsartsen niet onzorgvuldig.
Ook overigens is niet gebleken dat in de FML van 2 juni 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek voorafgaande aan het bestreden besluit niet volledig is geweest omdat in de beoordeling door de verzekeringsartsen ten onrechte geen rekening is gehouden met de door eiser gegeven informatie dat hij een operatie heeft ondergaan in verband met het carpaal tunnelsyndroom. Dit betekent dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd en voor vernietiging in aanmerking komt. Omdat in beroep gemotiveerd is aangegeven dat de betreffende operatie niet leidt tot meer beperkingen, zal de rechtbank de rechtsgevolgen in stand laten.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige [arts UWV] ) van het UWV heeft, rekening houdend met de door de verzekeringsarts [arts UWV] vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: operator chemische en kunststofindustrie (Sbc-code 271122), parkeercontroleur (Sbc-code 342022) en parking host (Sbc-code 282102).
6.2
Naar aanleiding van het beroep van eiser heeft de arbeidsdeskundige [arts UWV] in een aanvullende rapportage van 13 oktober 2020 uiteengezet waarom de functie van parkeercontroleur voor eiser haalbaar is qua opleidingseis.
Voorts is aangegeven waarom de functie parking host passend wordt gevonden voor eiser voor het aspect boven schouderhoogte actief zijn. In deze functie is sprake van werkzaamheden waarbij de functionaris boven schouderhoogte actief moet zijn. Eiser is niet beperkt in werk boven schouderhoogte. Daarom kan hij deze functie verrichten, aldus de arbeidsdeskundige [arts UWV] .
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportages de arbeidsdeskundige [arts UWV] van 10 juni 2020 en 13 oktober 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Gelet op de gegeven motivering mochten de hiervoor genoemde functies worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank stelt vast dat het UWV pas in beroep nader gemotiveerd heeft waarom deze functies passend zijn. Ook in dit opzicht kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Het UWV heeft het gebrek hersteld. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Nu eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 13 juli 2020.
8.
Conclusie
Het beroep wordt gegrond verklaard. Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Omdat het UWV het bestreden besluit in beroep nader heeft gemotiveerd, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht in stand laten. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft.
9.
Proceskosten en griffierecht
Het beroep wordt gegrond verklaard. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank zal het UWV daarnaast veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het UWV op het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in eisers proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 22 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.