In deze zaak heeft opposante op 28 maart 2022 beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 9 september 2022 dit beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet was betaald. Tegen deze uitspraak heeft opposante verzet ingesteld. De verzetrechter heeft echter geen aanleiding gezien om opposante te horen op een zitting. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond.
De rechtbank heeft in deze verzetzaak enkel beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was, zonder in te gaan op de inhoud van de beroepsgronden, aangezien deze pas aan de orde komen als het verzet gegrond is. Opposante heeft in haar verzetschrift diverse gronden van verzet genoemd, maar deze gaven geen aanleiding om te concluderen dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had opposante eerder verzocht om het verzuim van de niet-betaling van het griffierecht te herstellen, maar opposante heeft hierop niet adequaat gereageerd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het verzet niet-ontvankelijk is, omdat opposante niet heeft aangetoond waarom de eerdere uitspraak onterecht was. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders en is openbaar gemaakt op 22 december 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.