In deze zaak heeft de opposant verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats opposant] ongegrond werd verklaard. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het bezwaar van de opposant niet-ontvankelijk was verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De opposant was het hier niet mee eens en stelde dat hij het recht was ontnomen om zijn beroep nader inhoudelijk toe te lichten. Hij voerde aan dat hij nog steeds procesbelang had, omdat hij een feitelijke vaststelling van de huidige bestuursrechtelijke situatie wenste.
De verzetrechter heeft de zaak op 12 december 2022 behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep ongegrond was. De verzetrechter bevestigde dat artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid biedt om zonder zitting uitspraak te doen als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De opposant had een handhavingsverzoek ingediend, maar de verzetrechter stelde vast dat de gewenste dakramen inmiddels waren geplaatst, waardoor er geen procesbelang meer was voor een uitspraak over het handhavingsverzoek.
De verzetrechter concludeerde dat de opposant geen recht had op een inhoudelijke behandeling van zijn beroep, omdat zijn verzoek om handhaving niet gericht was op enig rechtsgevolg. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het hebben van een formeel of principieel belang onvoldoende was voor het aannemen van procesbelang. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak bleef in stand. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep of verzet open.