ECLI:NL:RBZWB:2022:7964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3428
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over niet-ontvankelijkheid van bezwaar inzake handhaving dakramen

In deze zaak heeft de opposant verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats opposant] ongegrond werd verklaard. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het bezwaar van de opposant niet-ontvankelijk was verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De opposant was het hier niet mee eens en stelde dat hij het recht was ontnomen om zijn beroep nader inhoudelijk toe te lichten. Hij voerde aan dat hij nog steeds procesbelang had, omdat hij een feitelijke vaststelling van de huidige bestuursrechtelijke situatie wenste.

De verzetrechter heeft de zaak op 12 december 2022 behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep ongegrond was. De verzetrechter bevestigde dat artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid biedt om zonder zitting uitspraak te doen als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De opposant had een handhavingsverzoek ingediend, maar de verzetrechter stelde vast dat de gewenste dakramen inmiddels waren geplaatst, waardoor er geen procesbelang meer was voor een uitspraak over het handhavingsverzoek.

De verzetrechter concludeerde dat de opposant geen recht had op een inhoudelijke behandeling van zijn beroep, omdat zijn verzoek om handhaving niet gericht was op enig rechtsgevolg. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het hebben van een formeel of principieel belang onvoldoende was voor het aannemen van procesbelang. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak bleef in stand. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3428 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats opposant] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats opposant] van 24 mei 2022 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 8 augustus 2022 heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 12 december 2022 op zitting behandeld. Opposant is verschenen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats opposant] heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde verweerder 1] en [gemachtigde verweerder 2] .

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats opposant] (verweerder) het bezwaar van opposant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, wegens het ontbreken van procesbelang.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de verzetrechter uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij het er niet mee eens is dat de rechtbank zijn beroep vereenvoudigd heeft behandeld, waardoor hem het recht is ontnomen om zijn beroep nader inhoudelijk toe te lichten. Verder voert opposant aan dat hij nog wel degelijk een procesbelang heeft. Hij verzoekt immers om een feitelijke vaststelling van de huidige bestuursrechtelijke situatie.
Mocht de rechtbank zonder zitting uitspraak doen?
4. De verzetrechter stelt vast dat artikel 8:54 van de Awb de bestuursrechter de mogelijkheid biedt om op een beroep kennelijk – dus zonder zitting – uitspraak te doen. Of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is, ligt thans in dit verzet voor. Deze grond slaagt niet.
Heeft opposant nog een procesbelang?
5. Opposant heeft het college op 8 september 2021 verzocht om handhavend op te treden
“teneinde [bedrijfsnaam] en het dakenstroomproject te dwingen om er voor zorg te dagen dat [bedrijfsnaam] weldegelijk voor dakramen op de betreffende woningen gaat zorgdragen.”
De verzetrechter stelt vast dat [bedrijfsnaam] tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure heeft toegezegd over te gaan tot het plaatsen van dakramen op de zolders van de woningen aan [straatnaam] . Hierop heeft opposant aangegeven dat hij nog wel een uitspraak wenst op de vraag of de zolder een woonbestemde zolder is. Verweerder heeft hierop het bezwaar van opposant niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
Naar het oordeel van de verzetrechter heeft de rechtbank in beroep terecht geoordeeld dat het hebben van een formeel of principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van procesbelang. Zijn beroep is terecht ongegrond verklaard.
De verzetrechter stelt vast dat opposant een handhavingsverzoek heeft gedaan, gericht op het plaatsen van dakramen door [bedrijfsnaam] . De gewenste dakramen zijn geplaatst, zoals door opposant ter zitting is verklaard. Hiermee is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, voldaan aan zijn verzoek. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat eiser redelijkerwijs geen belang meer heeft bij een oordeel over zijn handhavingsverzoek.
De verzetrechter stelt verder vast dat opposant een vaststelling wil over de vraag of zijn zolder wel of geen verblijfsruimte is. Anders dan opposant stelt, maakt zijn vraag of de zolder een woonbestemde zolder is, geen onderdeel uit van deze procedure. Het verzoek om handhaving van 8 september 2021 was enkel gericht op het plaatsen van de dakramen. Een vaststelling van deze feiten is echter niet gericht op enig rechtsgevolg. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het hebben van een formeel of principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van procesbelang.
In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de verzetrechter dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 8 augustus 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, verzetrechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 22 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.