ECLI:NL:RBZWB:2022:7963

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
394392_E28122022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging overeenkomst van opdracht en geldleningsovereenkomst, teruggave auto, uitbetalen tot datum beëindiging

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een overeenkomst van opdracht en een geldleningsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde]. De partijen zijn in 2019 een overeenkomst van opdracht aangegaan, waarbij [gedaagde] werkzaamheden uitvoerde voor [eiseres]. In november 2021 heeft [gedaagde] aan [eiseres] kenbaar gemaakt dat hij vooruitbetaling verlangde en dat hij zijn werkzaamheden wilde opschorten. [eiseres] heeft dit verzoek niet ingewilligd, wat leidde tot een geschil over de beëindiging van de overeenkomst. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst van opdracht op 30 november 2021 door [eiseres] is ontbonden, en dat [gedaagde] de overeenkomst niet met onmiddellijke ingang heeft opgezegd. De ontbinding is op 2 december 2021 aan [gedaagde] medegedeeld. De rechtbank concludeert dat de geldleningsovereenkomst en het addendum zijn beëindigd, en dat [gedaagde] verplicht is om de auto en andere eigendommen van [eiseres] te retourneren. De schadevergoedingsvordering van [eiseres] wordt afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd is. In reconventie vordert [gedaagde] betaling van zijn facturen, maar de rechtbank wijst deze vorderingen af, omdat de overeenkomst van opdracht is ontbonden. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] tot afgifte van de auto en laptop toe, en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de beslagkosten en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/394392 / HA ZA 22-65
Vonnis van 28 december 2022
in de zaak van
vennootschap naar buitenlands recht
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.A.M.F. Galjé-Deckers LLM. te Druten,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.L. de Haan te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Waar gaat deze zaak over?

[eiseres] en [gedaagde] zijn in 2019 een overeenkomst van opdracht aangegaan waarbij [gedaagde] in opdracht van [eiseres] werkzaamheden uitvoerde. Voor de auto op naam van [gedaagde] en de bijbehorende kosten werd een geldleningsovereenkomst met bijbehorend addendum gesloten. [eiseres] betaalde regelmatig de facturen van [gedaagde] te laat. In november 2021 heeft [gedaagde] aan [eiseres] kenbaar gemaakt dat hij vooruitbetaling verlangde van zijn vergoeding over drie maanden (november 2021, december 2021 en januari 2022) ter zekerheid van de nakoming van de verplichtingen aan de zijde van [eiseres] . Daarbij heeft [gedaagde] tevens kenbaar gemaakt in die drie maanden zijn opdrachten te willen overdragen om vervolgens de opdracht te beëindigen. [eiseres] voldeed niet aan dit verzoek en vervolgens heeft [gedaagde] de uitvoering van de opdrachten opgeschort. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de overeenkomst van opdracht is beëindigd en wanneer deze dan is beëindigd. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] de overeenkomst met onmiddellijke ingang heeft opgezegd, en anders dat [eiseres] de overeenkomst eind november 2021 heeft ontbonden omdat [gedaagde] niet meer aan zijn verplichtingen wilde voldoen. [gedaagde] betwist de overeenkomst te hebben opgezegd en stelt dat de overeenkomst nog doorloopt. [gedaagde] zou slechts een aankondiging van de opzegging hebben gedaan en [eiseres] kon de overeenkomst niet ontbinden nu [gedaagde] zijn verplichtingen opschortte. In conventie vordert [eiseres] onder meer schadevergoeding als gevolg van de beëindiging van de overeenkomst van opdracht, teruggave van de eigendommen van [eiseres] , teruggave van de auto en betaling onder de geldleningsovereenkomst. In reconventie vordert [gedaagde] betaling van zijn facturen die zijn verschuldigd onder de overeenkomst van opdracht, geldleningovereenkomst en addendum.
De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst van opdracht op 30 november 2021 door [eiseres] is ontbonden. De ontbindingsverklaring heeft [gedaagde] op 2 december 2021 bereikt. Van een onmiddellijke opzegging aan de zijde van [gedaagde] begin november 2021 is geen sprake. [gedaagde] heeft de overeenkomst van opdracht wel opgezegd, maar met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat een opzegtermijn van drie maanden gold. [gedaagde] heeft vervolgens per 8 november 2021 zijn werkzaamheden neergelegd omdat hij vooruitbetaling van [eiseres] eiste over een periode van drie maanden. Het beroep op de onzekerheidsexceptie door [gedaagde] gaat alleen niet op waardoor [gedaagde] tekortschoot in de nakoming van zijn verplichtingen en [eiseres] de overeenkomst mocht ontbinden. Omdat de overeenkomst van opdracht is ontbonden, zijn ook de geldleningsovereenkomst en het addendum beëindigd. [gedaagde] is gehouden om de eigendommen van [eiseres] te retourneren en [gedaagde] heeft nog recht op betaling tot de datum van de ontbinding. De schadevergoedingsvordering van [eiseres] is onvoldoende onderbouwd en wordt afgewezen.

2.De procedure

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 april 2022;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 11 mei 2022;
  • de akte overlegging producties 37 t/m 40 zijdens [gedaagde] ;
  • de akte overlegging producties 24 t/m 26 zijdens [eiseres] ;
  • de mondelinge behandeling van 16 november 2022, waarvan zittingsaantekeningen zijn gemaakt.
2.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] is een onderneming actief in de betonindustrie. [eiseres] adviseert, ontwikkelt, produceert en monteert betonproducten.
3.2.
[gedaagde] heeft een eenmanszaak waarmee hij MKB bouw- of constructiebedrijven adviseert op het gebied van internationale sales, marketing en/of business development.
3.3.
[eiseres] en [gedaagde] zijn in het voorjaar van 2019 een overeenkomst van opdracht aangegaan. Tot een schriftelijke overeenkomst van opdracht is het niet gekomen. Partijen hebben een concept overeenkomst uitgewisseld en [gedaagde] is vervolgens aan de slag gegaan voor [eiseres] .
3.4.
[gedaagde] krijgt een maandelijkse vergoeding van € 8.500,- netto per maand van [eiseres] . In augustus 2021 is dit bedrag verhoogd naar € 9.000,- netto per maand. Daarnaast heeft [gedaagde] recht op een provisie van 0,5% over de netto-omzet die [gedaagde] binnenhaalt voor [eiseres] , indien deze netto-omzet tussen de € 2.000.000,- en € 5.000.000,- bedraagt en tot slot komen alle kosten die gemaakt worden door [gedaagde] , verbonden aan zijn werkzaamheden bij [eiseres] , voor rekening van [eiseres] . In augustus 2021 heeft [gedaagde] een bonus van € 10.000,- uitbetaald gekregen.
3.5.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een overeenkomst van geldlening gesloten voor de duur van 4 jaar ingaande op 20 mei 2019, ter zake de financiering door [eiseres] van een auto (hierna: “de auto”) voor c.q. op naam van [gedaagde] (hierna: “de Geldleningsovereenkomst”). Tot zekerheid voor de nakoming door [gedaagde] van zijn verplichtingen onder de Geldleningsovereenkomst is de auto aan [eiseres] verpand. De pandakte is geregistreerd bij de belastingdienst. In de Geldleningsovereenkomst is – voor zover van belang – bepaald:
Artikel 5. Beëindiging, terugkoopbeding
1.
De Overeenkomst eindigt in beginsel zodra de Hoofdsom geheel is afgelost en de daarover verschuldigde rentevergoedingen geheel zijn betaald. De Overeenkomst kan door geen der partijen worden ontbonden, vernietigd of opgezegd, tenzij de Opdrachtovereenkomst eindigt voor het verstrijken van de looptijd van de Overeenkomst, ongeacht de reden van beëindiging.
2.
In het geval de Opdrachtovereenkomst eindigt voor het verstrijken van de looptijd van de Overeenkomst en de Schuldenaar de Auto tussentijds niet heeft verkocht aan een derde, zal Schuldenaar de Auto om niet overdragen aan Schuldeiser, tegen kwijtschelding door Schuldeiser van het restant van de Hoofdsom. […]”
3.6.
Op de Geldleningsovereenkomst zijn partijen een addendum overeengekomen (hierna: “het Addendum”), waarin is afgesproken dat alle kosten in verband met de auto voor rekening van [eiseres] komen, waaronder de contractuele rente over de aflossingstermijnen van de geldlening. Daarnaast is in artikel 2 bepaald:
Artikel 2. Beëindiging
Dit Addendum eindigt zodra de Opdrachtovereenkomst eindigt of Schuldenaar niet langer eigenaar is van de Auto en kan door geen der partijen tussentijds worden ontbonden, vernietigd of opgezegd.”
3.7.
In de periode van april 2019 tot en met oktober 2021 factureerde [gedaagde] steeds achteraf aan [eiseres] waarbij eerst een betalingstermijn van 14 dagen was overeengekomen en vervolgens van 30 dagen.
3.8.
Op 2 november 2021 heeft [gedaagde] aan [naam 1] van [eiseres] gestuurd:
“Beste [naam 1] ,
Ik begrijp dat mijn onkostenfacturen betaald zijn, maar mijn fee nog niet.
De afspraak is 30 dagen.
Waarom is niet betaald?
Ik vind het niet correct dat ik wel dag en nacht klaar moet staan, maar dat mijn facturen niet op tijd betaald worden. We hebben daar een duidelijke afspraak over gemaakt. Hoe wordt dit opgelost? […]”
3.9.
Op 5 november 2021 heeft [gedaagde] aan [naam 1] van [eiseres] gestuurd:
“Heren,
Mijn management fee over de maand september is tot op heden niet voldaan. Dat is niet acceptabel. Gelet op de huidige financiële positie, die ondubbelzinnig blijkt uit je email en uit je mededeling tijdens ons telefoongesprek van gisteren dat de kas leeg is, heb ik er geen vertrouwen in dat betalingen aan mij tijdig plaatsvinden.
Daarom ben ik met onmiddellijke ingang genoodzaakt om mijn werkzaamheden op te schorten totdat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

Mijn fee over september wordt vandaag voldaan.

Betaling van management fee factuur over oktober en onkosten worden uiterlijk 9 november op mijn rekening bijgeschreven.

Ik factureer de maanden november, december en januari vooruit inclusief verwachte onkosten; de betaling daarvan dient eveneens uiterlijk 9 november a.s. te zijn gedaan.

De voornoemde facturen worden je morgen uiterlijk gestuurd.

Eind januari wordt de eindafrekening van de onkosten opgemaakt, eventueel te veel ontvangen gelden worden binnen 7 dagen na afloop van de samenwerking teruggestort op de rekening van [eiseres] .

Aan het einde van de samenwerking wordt de leningsovereenkomst voor de auto tussen partijen beëindigd zonder dat er sprake is van een restsom.
Ingeval bovenstaande conform wordt uitgevoerd zal ik mijn werkzaamheden, beperkt tot projectmanagement op [projectnaam] en overdracht van lopende dossiers, voortzetten.
Is dat niet het geval, dan zal ik, zoals aangegeven, mijn werkzaamheden opschorten én ben ik voornemens om komende week een rechtstreekse vordering bij [projectnaam] in te dienen.”
3.10.
[naam 1] van [eiseres] heeft daarop gereageerd:
“ [gedaagde] ,
We hebben vandaag je factuur volledig voldaan. Onze excuses voor de 5 dagen vertraging. Je onkosten waren al betaald op 28/10.
De liquiditeitsproblemen zijn reeds opgelost.
Wij verlangen van jou dat je de samenwerking verderzet binnen de gemaakte afspraken en volgens de overeengekomen modaliteiten. Samen moeten en zullen we hier uit geraken.
Wij rekenen erop dat je jouw taken naar behoren uitvoert, en wij zullen van onze kant onze engagement nakomen.”
3.11.
Op 6 november 2021 heeft [gedaagde] aan [eiseres] gestuurd:
“[…] Bijgaand mijn aangekondigde facturen.
Nu de liquiditeitsproblemen opgelost zijn, de wonderen zijn gelukkig de wereld niet uit, hoeft het ook geen probleem te zijn deze facturen omgaand te voldoen.
Dan zal ik maandag al bij de hernieuwde start op de bouw zijn. Ook kan dan de overdracht bij SVK van het [naam 4] dossier gedaan worden.
Mocht je er problemen mee hebben om het op mijn rekening te betalen, dan denk ik dat mijn advocaat er geen bezwaar tegen zal hebben het op zijn rekening over te maken. […]”
3.12.
[eiseres] heeft op 16 november 2021 een brief aan [gedaagde] gestuurd:
“[…] Tijdens een bijeenkomst op 3 november 2021 met [naam 5] , [naam 1] en [naam 3] , heeft u immers duidelijk gemaakt dat u de samenwerking met [eiseres] wenst te beëindigen.
Wij constateren al enige tijd dat u instructies niet opvolgt, bijvoorbeeld inzake prijszetting (wat niet aan u toekomt), besproken procedures niet respecteert en targets niet haalt. Uw communicatie laat te wensen over en u bent niet in staat om samen te werken met de medewerkers van [eiseres] . Wij horen veel klachten van klanten, waaronder [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] , over onnodige retenties of uitblijven van uw reactie op mooie nieuwe projecten, zelfs ondanks herinneringen daaraan.
In uw mail van 5 november 2021 (15:08) wordt het helemaal duidelijk waar U echt naartoe wilt. U wijst weliswaar terecht op een te late betaling, doch nog dezelfde dag (9.30 uur) is excuses aangeboden en de betaling gedaan. De tijdspanne dat de betaling te laat was, was dermate klein dat het niet gerechtvaardigd en niet redelijk is een dergelijke houding in te nemen en vooral in te blijven nemen.
Zonder enige overdracht schortte u uw werkzaamheden met onmiddellijke ingang op en was u voor relaties en ‘de medewerkers van het bedrijf niet meer bereikbaar, hetgeen al veel spanning en verwarring heeft veroorzaakt.’. [...] ”
3.13.
Op 18 november 2021 heeft [gedaagde] aan [eiseres] de volgende mail gestuurd:
“[…] U weet ook beter dan te denken dat mijn opschorting de huidige onzekerheid heeft gecreëerd. Uw financiële problemen zijn alom bekend. Aan die bekendheid heb ik niet bijgedragen. Ik heb het enkel meegekregen. Voor mij zijn die problemen reden om zekerheid te verlangen. Dat kunt u mij redelijkerwijs niet kwalijk nemen. Als we het daarover eens worden, ben ik bereid mijn werkzaamheden af te ronden zoals we bespraken op 3 november jl. Het is mij niet duidelijk waaruit u meent te moeten afleiden dat ik daarop terugkom. Dat doe ik niet. Ik heb aangegeven dat ik het project [projectnaam] zal afmaken en de overdracht van de lopende dossiers doe voor een periode van drie maanden. Daartoe ben ik nog altijd bereid, mits wij het eens worden over zekerheid.[…]”
3.14.
Op 26 november 2021 heeft [gedaagde] een e-mail aan [eiseres] gestuurd waarin onder meer staat:
“[…] Ik heb in het licht van het bovenstaande er wel problemen mee hoe jullie nu reageren op mijn aankondiging van het opzeggen van de samenwerking. Ik begrijp de rituele dans wel om mij nu ineens van allerlei zaken te betichten, maar los van verharding van standpunten en daarmee het verkleinen van de kans op een oplossing, wordt daar niets mee bereikt. […]”
3.15
Op 30 november 2021 heeft de advocaat van [eiseres] per aangetekende post en per email aan de advocaat van [gedaagde] bericht:
“[…] Op 3 november 2021 informeerde uw cliënt, de heer [gedaagde] , mijn cliënte, [eiseres] NV, de overeenkomst die deze partijen hadden, te willen opzeggen althans beëindigen. Op 5 november 2021 deed hij dit schriftelijk, per direct.
[…]
Cliënte betracht de overeenkomst aldus als per direct geëindigd door uw client. Cliënte lijdt hierdoor schade en acht uw client daarvoor aansprakelijk en schadeplichtig. Cliënte behoudt zich het recht voor vervangende schadevergoeding te vorderen.
Indien en voor zover nodig ontbindt cliënte hierbij de overeenkomst per direct op grond van een dringende reden. Van cliënte kan redelijkerwijze niet worden gevergd de overeenkomst in stand te laten, zelfs niet tijdelijk. […]”
3.16
Op 1 december 2022 heeft [gedaagde] een bedrag van € 12.009,04 ontvangen, met als omschrijving “ [cijferreeks] ”. Factuur [nummer] betreft de maandelijkse fee van € 9.000,- over de maand oktober.
3.17
Op 3 december 2021 wordt per e-mail door de advocaat van [gedaagde] als volgt gereageerd aan de advocaat van [eiseres] :
“[…] Mijn cliënt heeft de overkomst met uw cliënt nooit beëindigd, en al helemaal niet schriftelijk per direct op 5 november jl. Mocht uw cliënt dat standpunt willen volhouden, dan ontvang ik daarvan graag sluitend bewijs (een afschrift van het bericht waar u aan refereert).
Reeds om die reden bestaat er voor uw cliënt geen enkele reden of grondslag om de overeenkomst (al dan niet gedeeltelijk) te beëindigen. Er is geen dringende reden voor opzegging, er is geen tekortkoming en er is geen sprake van verzuim. De overeenkomst duurt dus nog altijd voort.
Cliënt is nog steeds bereid de overeenkomst na te komen. Zulks onder de eerder gecommuniceerde voorwaarden. Uit uw bericht maak ik evenwel op dat uw cliënt daar geen prijs meer op stelt, nu zij meent de overeenkomst te moeten beëindigen. Als we dat scenario zouden volgen (hetgeen cliënt dus uitdrukkelijk niet doet, want uw cliënt kan de overeenkomst niet beëindigen) zou uw client in ieder geval nog tot drie maanden na beëindiging (tot en met februari 2022 dus) betaling aan client verschuldigd zijn. Uit uw bericht mag (lees: moet) ik evenwel afleiden dat uw client (zelfs) in de nakoming van die verbintenis zal tekortschieten. Als ik dat verkeerd zie verneem ik dat graag per ommegaande van u. […]”
3.18
Op 15 december 2021 wordt door de advocaat van [eiseres] aan de advocaat van [gedaagde] per aangetekende post en e-mail een brief met onder meer het volgende gestuurd:
“[…] Uw cliënt kreeg een termijn tot uiterlijk 3 december j.l. om alle documenten, informatie, laptop en telefoon retour te brengen aan cliënte. Tevens bevestigde ik dat de lening overeenkomst tussen partijen bleef bestaan.”
3.19
Op 23 december 2021 wordt door de advocaat van [gedaagde] in een brief aan de advocaat van [eiseres] nogmaals betwist dat [eiseres] de overeenkomst tussen partijen kon ontbinden, dan wel dat de overeenkomst per direct door [eiseres] zou kunnen worden opgezegd. Daarnaast wordt betwist dat de Geldleningsovereenkomst nog kan bestaan indien de opdrachtovereenkomst is geëindigd.
3.2
Op 8 januari 2022 heeft [gedaagde] de auto geschorst.
3.21
Op 17 januari 2022 heeft [eiseres] beslag gelegd op de auto die aan [gedaagde] ter beschikking was gesteld.
3.22
Op 27 januari 2022 heeft de advocaat van [eiseres] aan de advocaat van [gedaagde] gestuurd:
“[…] In opgemelde zaak zond ik u op 15 december 2022 een brief waarin uw client werd verzocht de leningsovereenkomst tussen partijen na te komen.
Het betrof tevens een ingebrekestelling met als uiterste datum voor nakoming 20 december 2021.
Nu uw cliënt de auto blijft gebruiken ondanks dat (i) partijen in artikel 5.2 van de overeenkomst hebben afgesproken dat de auto moet worden ingeleverd en (ii) hem nog een redelijke termijn – na de einddatum van de overeenkomst- is gegeven, zal cliënte vanaf 20 december 2021 een vergoeding voor het gebruik vorderen. […]”

4.Het geschil

in conventie

4.1
[eiseres] vordert samengevat ‑ na wijziging eis dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt tot afgifte van haar eigendommen zoals informatie over [eiseres] , laptop en telefoon;
II. [gedaagde] veroordeelt tot afgifte van de auto;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de termijnen van de Geldleningsovereenkomst zolang [gedaagde] de auto niet retourneert;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot schadevergoeding voor verlies aan (marge) op projecten, verlies van relaties en extra kosten nader op te maken bij staat;
V. [gedaagde] veroordeelt tot vervangende schadevergoeding indien en voor zover zaken niet worden afgegeven;
VI. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van rente over voormelde bedragen;
VII. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de kosten van het beslag, buitengerechtelijke kosten, de kosten van dit geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2
[eiseres] stelt zich primair op het standpunt dat [gedaagde] de overeenkomst van opdracht op 5 november 2021 heeft opgezegd. [gedaagde] heeft uitvoering aan de opzegging gegeven door vanaf 8 november 2021 geen werkzaamheden meer uit te voeren. Als gevolg van de opzegging heeft [eiseres] schade geleden. Subsidiair heeft [eiseres] de overeenkomst van opdracht op 30 november 2021 ontbonden, welke ontbinding op 2 december 2021 door [gedaagde] is ontvangen. [eiseres] mocht tot ontbinding overgaan nu [gedaagde] tekort schoot bij de uitvoering van zijn werkzaamheden op grond van de overeenkomst van opdracht en hij verkeerde in verzuim doordat [eiseres] [gedaagde] had verzocht aan het werk te gaan en [gedaagde] daar geen gehoor aan heeft gegeven. Voor zover de ontbinding niet gerechtvaardigd was, heeft [eiseres] de overeenkomst gedeeltelijk ontbonden. De Geldleningsovereenkomst staat los van de overeenkomst van opdracht waardoor deze overeenkomst nog steeds voortduurt.
4.3
[gedaagde] voert verweer en betwist dat hij de overeenkomst van opdracht heeft opgezegd. Hij heeft begin november 2021 slechts een aankondiging van een opzegging gedaan. [gedaagde] werd steeds niet tijdig betaald en vernam van de financiële problemen van [eiseres] . [gedaagde] schortte daarom zijn werkzaamheden per 8 november 2021 op. Er is geen sprake van disfunctioneren en [gedaagde] is daar ook nooit op aangesproken. Van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] is geen sprake en [eiseres] heeft daarom de overeenkomst van opdracht niet kunnen ontbinden. De overeenkomsten lopen nog steeds door.
4.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.5
[gedaagde] vordert samengevat na wijziging van eis dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
Voor recht verklaart dat de overeenkomsten nog niet rechtsgeldig zijn geëindigd per 1 april 2022;
[eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een bedrag in hoofdsom van € 45.000,-, te vermeerderen met een maandelijkse vergoeding van € 9.000,- vanaf 1 april 2022 tot de dag dat de overeenkomst van opdracht wel rechtsgeldig is geëindigd, althans een zodanig bedrag als door de rechtbank te bepalen in goede justitie;
[eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een bedrag in hoofdsom van € 7.773,76, of een bedrag van € 4.263,11, indien het beroep op verrekening van [gedaagde] slaagt, te vermeerderen met het maandelijkse bedrag aan autokosten vanaf 1 april 2022 tot de dag dat de overeenkomst wel rechtsgeldig is geëindigd, althans een zodanig bedrag als door de rechtbank te bepalen in goede justitie;
[eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde] 3% van de verschuldigde contractuele rente te betalen over het restantbedrag van de lening;
Subsidiair:
[eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een bedrag in hoofdsom van € 45.000,-, althans een zodanig bedrag als door uw rechtbank te bepalen in goede justitie;
[eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een bedrag in hoofdsom van € 7.773,76 of een bedrag van € 4.263,11 indien het beroep op verrekening van [gedaagde] slaagt, althans een zodanig bedrag als door de rechtbank te bepalen in goede justitie;
[eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde] 3% van de verschuldigde contractuele rente te betalen over het restantbedrag van de lening.
Meer subsidiair:
[eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een bedrag in hoofdsom van € 2.400,-, althans een zodanig bedrag als door de rechtbank te bepalen in goede justitie;
I. [eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een bedrag in hoofdsom van € 6.543,04 of een bedrag van € 5.840,96, indien het beroep op verrekening van [gedaagde] slaagt, althans een zodanig bedrag als door de rechtbank te bepalen in goede justitie;
[eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde] een naar rato bedrag van 3% van de verschuldigde contractuele rente te betalen over het restantbedrag van de lening, te berekenen tot de dag van 8 november 2021.
Primair, subsidiair en meer subsidiair:
[eiseres] veroordeelt om het door [eiseres] gelegde beslag op de auto van [gedaagde] (type Jaguar F-Pace, met [kenteken] op te heffen;
Voor recht verklaart dat het pandrecht van [eiseres] op voornoemde auto is vervallen c.q. geëindigd, doordat de gesecureerde vordering reeds is voldaan, dan wel om welke andere reden dan ook;
[gedaagde] toesteming geeft om voornoemde auto te verkopen aan een derde, waarbij de uitspraak van de rechtbank ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de vereiste toestemming van [eiseres] (ex artkel 5 lid 3 van de als productie 2 bij dagvaarding overgelegde Geldleningsovereenkomst);
[eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een bedrag ter zake de wettelijke handelsrente over de hoofdsom, vanaf november 2021 tot aan de dag van voldoening;
[eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen de buitengerechtelijke kosten, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente;
[eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.6
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de overeenkomst van opdracht nog altijd doorloopt en dat [eiseres] daarom aan [gedaagde] alle kosten die zij verschuldigd is op grond van de overeenkomst aan [gedaagde] dient te vergoeden tot het moment dat de overeenkomsten rechtsgeldig zijn geëindigd. [eiseres] laat na de schade van [gedaagde] te vergoeden waardoor [gedaagde] schade lijdt, gelijk aan de maandelijkse vergoeding die hij ontving en de vergoeding voor alle auto- en onkosten.
4.7
[eiseres] voert verweer en betwist dat de overeenkomst van opdracht nog doorloopt en zij gehouden zou zijn tot betaling van de facturen van [gedaagde] .
4.8
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Vanwege hun nauwe samenhang worden de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk behandeld.
5.2.
Het gaat in dit geschil in de kern om de vraag of de tussen partijen gesloten overeenkomsten voortduren of zijn geëindigd. Zoals hierna zal blijken, moet de rechtbank hiervoor de volgende vragen beantwoorden:
1. Is de overeenkomst van opdracht door [gedaagde] opgezegd begin november 2021?
2. Indien dit niet het geval is, kwam [gedaagde] dan een beroep toe op opschorting?
3. Indien de overeenkomst van opdracht is geëindigd, zijn de Geldleningsovereenkomst en het Addendum dan ook geëindigd?
1.
Is de overeenkomst van opdracht door [gedaagde] opgezegd begin november 2021?
5.3.
Tussen partijen staat vast dat er geen schriftelijke overeenkomst van opdracht is overeengekomen. De Geldleningsovereenkomst en het Addendum zijn wel op schrift gesteld en tussen partijen overeengekomen. Om de vraag te beantwoorden of de overeenkomst van opdracht door [gedaagde] is opgezegd begin november 2021 dient vastgesteld te worden wat partijen zijn overeengekomen. Partijen hadden in ieder geval overeenstemming bereikt over de hoogte van de maandelijkse vergoeding en de onkosten die [eiseres] aan [gedaagde] vergoedde. Dat partijen daarover overeenstemming hadden volgt uit de wijze waarop er in de periode van het voorjaar 2019 tot en met het najaar 2021 uitvoering is gegeven aan de overeenkomst. [gedaagde] stelt dat partijen daarnaast een opzegtermijn van drie maanden zijn overeengekomen en dat [gedaagde] de overeenkomst alleen kon opzeggen per aangetekend schrijven. Hij zou begin november 2021 slechts een “aankondiging” van zijn opzegging hebben gedaan aan [eiseres] . [eiseres] heeft voornoemd standpunt betwist. Gelet op de betwisting van [eiseres] is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat partijen een opzegtermijn en een wijze van opzegging zijn overeengekomen.
5.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat [gedaagde] voornemens was om – na de drie maanden, dus na januari 2022 – geen opdrachten meer voor [eiseres] uit te voeren. Dit blijkt ook uit zijn e-mails van 5 en 26 november 2021. Uit de overgelegde e-mails volgt ook dat [gedaagde] enkel nog bereid was om een project af te maken en taken over te dragen. De primaire stelling van [eiseres] dat [gedaagde] de overeenkomst van opdracht per direct op 5 november 2021 heeft opgezegd gaat aldus niet op. De stelling van [gedaagde] dat de mededelingen slechts een “aankondiging” van een opzegging waren kan evenmin worden gevolgd. Uit de overgelegde stukken en de verklaringen ter zitting volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het de intentie van [gedaagde] was om de overeenkomst van opdracht te beëindigen na de periode van drie maanden. [eiseres] wist ook, althans moest begrijpen dat [gedaagde] de overeenkomst van opdracht begin november 2021 heeft opgezegd met een opzegtermijn van drie maanden. [gedaagde] wilde nog drie maanden uitvoering geven aan de overeenkomst om zo zijn werkzaamheden te kunnen afronden en over te dragen. Van [gedaagde] was er niet de wil om per direct op te zeggen en [eiseres] heeft onvoldoende aangevoerd waaruit volgt dat zij dat wel zo mocht begrijpen.
2.
Kwam [gedaagde] een beroep toe op opschorting?
5.5.
Nu [gedaagde] de overeenkomst van opdracht niet met onmiddellijke ingang van 5 november 2021 heeft beëindigd, liep de overeenkomst van opdracht aldus nog drie maanden door. Subsidiair stelt [eiseres] zich op het standpunt dat zij de overeenkomst van opdracht heeft ontbonden op 30 november 2021 en dat de overeenkomst is ontbonden per 2 december 2021. Vanaf 8 november 2021 heeft [gedaagde] zijn werkzaamheden neergelegd waardoor hij volgens [eiseres] tekortschoot in de nakoming van zijn verplichtingen. [eiseres] heeft op 5 november 2021 aan [gedaagde] gevraagd om zijn opdracht te hervatten, maar [gedaagde] heeft dit niet gedaan. Daardoor is sprake van verzuim volgens [eiseres] . [gedaagde] brengt daar tegenin dat hij zijn opdrachten heeft neergelegd omdat hij vreesde dat hij zijn laatste facturen niet betaald zou krijgen. Gelet op deze rechtvaardiging was geen sprake van een tekortkoming en kon [eiseres] de overeenkomst niet ontbinden.
5.6.
Om vast te stellen of [gedaagde] tekortschoot in de nakoming van zijn verplichtingen onder de overeenkomst van opdracht dient beoordeeld te worden of [gedaagde] zijn verplichtingen mocht opschorten. Daarbij voert [gedaagde] aan dat sprake was van meerdere opeisbare vorderingen zijdens [gedaagde] . Partijen hadden volgens [gedaagde] geen afspraken over facturatie gemaakt en [gedaagde] mocht dus drie maanden vooraf factureren. Daarnaast doet [gedaagde] een beroep op de onzekerheidsexceptie. [gedaagde] hoorde namelijk van klanten, werknemers en leveranciers dat [eiseres] liquiditeitsproblemen had én [gedaagde] werd zelf steeds te laat betaald. [eiseres] heeft voorgaande betwist.
5.7.
In de 2,5 jaar tijd dat [gedaagde] voor [eiseres] opdrachten uitvoerde heeft [gedaagde] steeds na afloop van iedere maand aan [eiseres] gefactureerd dus nadat [gedaagde] eerst zelf had gepresteerd. Gelet op dit gebruik tussen partijen, is het dan niet zo dat [gedaagde] ineens eerst prestatie van [eiseres] mocht verlangen alvorens zelf te presteren. De gewoonte was dat achteraf werd gefactureerd. De stelling dat [gedaagde] dus drie maanden vooraf mocht factureren gaat daarmee niet op. Ook het beroep op de onzekerheidsexceptie slaagt niet. Op 8 november 2021 waren de facturen tot oktober 2021 door [eiseres] betaald. De factuur over de maand oktober was nog niet vervallen en daarom nog niet betaald. Uit het door [gedaagde] overgelegde overzicht volgt dat [eiseres] gedurende 2021 bijna alle facturen te laat betaalde. Tijdens de mondelinge behandeling is ook naar voren gekomen dat [eiseres] eigenlijk meestal te laat betaalde, maar wel betaalde. De door [gedaagde] overgelegde berichten waaruit volgt dat er mogelijk liquiditeitsproblemen zijn aan de zijde van [eiseres] , dateren van het voorjaar 2022. Gelet op de betwisting van [eiseres] en het feit dat [gedaagde] steeds, hoewel verlaat, wel werd betaald én zelfs een bonus van € 10.000,- krijgt uitgekeerd in augustus 2022, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat daadwerkelijk sprake was van liquiditeitsproblemen aan de zijde van [eiseres] op grond waarvan hij mocht opschorten.
5.8.
Voorgaande maakt dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Op 5 november 2021 heeft [eiseres] aan [gedaagde] gevraagd om zijn werkzaamheden voort te zetten. [gedaagde] heeft daar geen gehoor aan gegeven waardoor hij in verzuim verkeerde. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] de overeenkomst op 30 november 2021 mocht ontbinden. Gelet op de ontvangst van de brief van 30 november 2021 door [gedaagde] op 2 december 2021 is de overeenkomst van opdracht per 2 december 2021 ontbonden.
5.9.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat gehele ontbinding van de overeenkomst niet gerechtvaardigd is. [eiseres] had immers aanleiding tot de opschorting gegeven door de facturen onbetaald te laten en loze beloftes te doen wat betreft betaling aan [gedaagde] . Daarnaast ondernam [eiseres] te weinig om een oplossing te vinden voor de problemen tussen partijen. Zoals hiervoor overwogen, gaat dit standpunt van [gedaagde] niet op. [eiseres] betaalde weliswaar de facturen van [gedaagde] te laat, maar er werd wel steeds betaald. Op het moment van opschorten was [gedaagde] tot oktober 2021 betaald. Dit maakt niet dat [gedaagde] een beroep op opschorting toekwam. De gevorderde verklaring voor recht onder A in reconventie wordt gelet op voorgaande afgewezen.
3.
Geldleningsovereenkomst en Addendum
5.10.
Tussen partijen is ook in geschil of de Geldleningsovereenkomst en het Addendum nog voortduren wanneer de overeenkomst van opdracht is beëindigd. [eiseres] stelt dat de Geldleningsovereenkomst en het Addendum kunnen voortduren wanneer de overeenkomst van opdracht is beëindigd en [gedaagde] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat – indien al geoordeeld zou worden dat de overeenkomst van opdracht is geëindigd – ook de Geldleningsovereenkomst en het Addendum zijn beëindigd.
5.11.
Op grond van 5.1 van de Geldleningsovereenkomst heeft te gelden dat de overeenkomst door geen van de partijen kan worden ontbonden, vernietigd of opgezegd, tenzij de overeenkomst van opdracht eindigt voor het verstrijken van de looptijd. Uit artikel 5.2 van de Geldleningsovereenkomst volgt dat wanneer de overeenkomst van opdracht voortijdig eindigt, de auto moet worden overgedragen aan [eiseres] en dat de restsom van de geldlening wordt kwijtgescholden. Daarnaast volgt uit de tekst van het Addendum dat het Addendum eindigt wanneer de overeenkomst van opdracht eindigt. Naar het oordeel van de rechtbank laat de tekst van artikel 5.2 van de Geldleningsovereenkomst, in combinatie met artikel 2 van het Addendum geen ruimte over voor een andere interpretatie dan dat het de intentie van partijen was om ook de Geldleningsovereenkomst en het Addendum te beëindigen indien de overeenkomst van opdracht zou eindigen. Er zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de uitleg van [eiseres] dat de Geldleningsovereenkomst apart zou moeten worden opgezegd of worden ontbonden. Het gevolg van het ontbinden van de overeenkomst van opdracht is volgens artikel 5.2 van de Geldleningsovereenkomst namelijk heel duidelijk; [gedaagde] dient de auto terug te leveren aan [eiseres] en [eiseres] scheldt de restsom kwijt. Nu de overeenkomst van opdracht per 2 december 2021 is ontbonden, zijn de Geldleningsovereenkomst en het Addendum ook op 2 december 2021 beëindigd.
Gevolgen ontbinding
5.12.
Als gevolg van de ontbinding van de overeenkomsten tussen partijen zijn ongedaanmakingsverbintenissen op [gedaagde] en [eiseres] komen te rusten.
-
Auto
5.13.
[eiseres] vordert onder II in conventie teruggave van de auto. Gelet op het hierover bepaalde in de Geldleningsovereenkomst wordt deze vordering van [eiseres] toegewezen. [gedaagde] is gehouden om de auto te retourneren aan [eiseres] .
5.14.
In reconventie vordert [gedaagde] nu juist opheffing van het beslag op de auto, met een verklaring voor recht dat het pandrecht op de auto is vervallen, en toestemming aan [gedaagde] om de auto te verkopen. Nu de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde] de auto moet terugleveren aan [eiseres] , dienen deze vorderingen in reconventie te worden afgewezen (K., L. en M.).
-
Conventie: betaling onder de Geldleningsovereenkomst
5.15.
De vordering onder III in conventie is gebaseerd op betaling onder de Geldleningsovereenkomst en wordt toegewezen voor de maand november en 1 december 2021. De Geldleningsovereenkomst is per 2 december 2021 ontbonden en kan vanaf dat moment geen grondslag meer bieden voor het betalen van rente dan wel aflossing. [eiseres] heeft daarmee in beginsel recht op betaling van
€ 724,78en 3% rente over de periode november tot en met 1 december 2021 over (het restant van) de hoofdsom. [gedaagde] heeft echter een beroep gedaan op verrekening ex. art. 6:127 BW nu [gedaagde] zelf ook aanspraak maakt op autokosten. [eiseres] heeft dit verweer van [gedaagde] niet gemotiveerd betwist. Indien in reconventie een vergoeding uit hoofde van de Geldleningsovereenkomst of het Addendum wordt toegewezen, wordt dit verrekend.
-
Conventie: Afgifte eigendommen
5.16.
[eiseres] vordert onder I afgifte van haar eigendommen zoals de informatie over [eiseres] , de laptop van [gedaagde] en de telefoon van [gedaagde] nu de overeenkomst van opdracht is geëindigd. [gedaagde] heeft betwist dat de telefoon de eigendom van [eiseres] is en heeft ten aanzien van de laptop aangegeven deze terug te willen geven indien de overeenkomst van opdracht is geëindigd.
5.17.
[gedaagde] is gehouden om de laptop te retourneren aan [eiseres] . Door [eiseres] is niets ingebracht tegen de stelling dat de telefoon aan [gedaagde] zelf zou toebehoren, waardoor dit deel van de vordering wordt afgewezen. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat er nog verdere informatie bij [gedaagde] is. Van verdere informatie waarover [gedaagde] zou beschikken, is niet gebleken waardoor de vordering onder I in conventie voor het overige wordt afgewezen.
-
Conventie: (vervangende) schadevergoeding en rente
5.18.
[eiseres] vordert verder schadevergoeding voor verlies aan marge op projecten, verlies van relaties en extra kosten nader op te maken bij staat. Ter onderbouwing heeft [eiseres] aangevoerd dat [gedaagde] projecten te goedkoop heeft verkocht en dat omzetverwachtingen niet klopten, waardoor [eiseres] te veel materialen inkocht en werknemers inplande. [gedaagde] heeft voorgaande betwist.
5.19.
Los van het antwoord op de vraag of er schade is, is niet komen vast te staan dat sprake is van een tekortkoming of onrechtmatig handelen door [gedaagde] waardoor de gevorderde schade zou kunnen zijn ontstaan. Het is niet duidelijk geworden wat de rol van [gedaagde] is geweest bij de beweerde handelingen. Voor zover bedoeld is om schade te vorderen als gevolg van de ontbinding dan is evenmin onderbouwd dat sprake is van schade als gevolg van deze ontbinding. Het is niet duidelijk geworden wat de rol van [gedaagde] exact is geweest bij de mogelijk schadeveroorzakende gebeurtenissen. Dat er schade is geleden is dan ook niet aannemelijk geworden met als gevolg dat de vordering onder IV in conventie, verwijzing naar de schadestaatprocedure, wordt afgewezen.
5.20.
De vordering onder V in conventie wordt eveneens afgewezen. [gedaagde] is gehouden om de laptop en de auto te retourneren aan [eiseres] . [gedaagde] heeft ter zitting verklaard daaraan te zullen voldoen. [eiseres] heeft niet gevraagd om teruggave binnen een bepaalde termijn en niet is gebleken dat [gedaagde] het vonnis niet zal nakomen of dat hij tekort zal schieten. Er is daarom geen grondslag voor toewijzing van vervangende schadevergoeding.
5.21.
[eiseres] vordert onder VI. betaling van de rente over toegewezen bedragen. [gedaagde] heeft geen gemotiveerd verweer daartegen gevoerd waardoor het toegewezen bedrag van € 724,78 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2021.
-
Reconventie: maandelijkse vergoeding
5.22.
[gedaagde] vordert primair onder B. in reconventie betaling van € 45.000,-, te vermeerderen met de vergoeding vanaf 1 april 2022. De overeenkomst van opdracht is ontbonden per 2 december 2021. [gedaagde] heeft tot en met oktober 2021 betaald gekregen en heeft aldus nog recht op betaling over de maand november 2021 en recht op betaling voor 1 december 2021. De maandelijkse vergoeding betrof € 9.000,-. [gedaagde] heeft daarmee recht op betaling van
€ 9.290,32(maand november + 1/31e van € 9.000,-), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 6 december 2021 gelet op de factuurdata van de facturen. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
-
Reconventie: betaling op grond van Addendum
5.23.
[gedaagde] vordert onder C. veroordeling van [eiseres] tot betaling van de autokosten en onderhoudskosten op grond van hetgeen is overeengekomen in het Addendum. [eiseres] heeft daar nog tegenin gebracht dat zij de factuur voor de kosten nooit heeft ontvangen. Dit verweer slaagt niet nu op 6 november 2021 reeds facturen zijn gestuurd en de verplichting tot betaling ook op grond van de overeenkomsten bestaat. Nu het Addendum ook op 2 december 2021 is beëindigd, heeft [gedaagde] daarmee recht op betaling van € 717,97 (autokosten maand november 2021), € 3.040,42 (onderhoudskosten auto tot 3 november 2021) en € 60,65 (1/31e van € 1.879,99,- autokosten december), in totaal € 3.819,04 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 6 december 2021 gelet op de factuurdata van de facturen. Aangezien de overige gestelde kosten zien op de periode vanaf 2 december 2021, en het Addendum geen grondslag biedt voor toewijzing, wordt de vordering voor het overige afgewezen.
5.24.
Gelet op het geslaagde beroep op verrekening in conventie, resteert na verrekening van het onder 5.15 genoemde bedrag een bedrag van in totaal
€ 3.094,26,vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 december 2021.
-
Reconventie: rente Geldleningsovereenkomst
5.25.
[gedaagde] vordert onder D. betaling van 3% contractuele rente over het restantbedrag van de Geldleningsovereenkomst. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] deze contractuele rente vordert voor die situatie waarbij [gedaagde] de contractuele rente verschuldigd is en moet betalen aan [eiseres] . Uit hoofde van artikel 1.1 van het Addendum komt de contractuele rente voor rekening van [eiseres] , waardoor [gedaagde] de rente als het ware in reconventie “terugvordert”.
5.26.
Nu [gedaagde] over de periode van november tot en met 1 december 2021 de, nog niet betaalde, rente van 3% is verschuldigd aan [eiseres] en deze rentekosten op grond van het Addendum voor rekening komen van [eiseres] en [gedaagde] een beroep heeft gedaan op verrekening, worden deze vorderingen in conventie en reconventie tegen elkaar weggestreept. Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
5.27.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeven de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van [gedaagde] in reconventie geen beoordeling meer.
Beslagkosten in conventie
5.28.
[eiseres] vordert de kosten van het beslag op de auto. Op grond van artikel 706 Rv kunnen de kosten van het beslag van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Aangezien de vordering met betrekking tot de auto wordt toegewezen, komen de beslagkosten voor vergoeding in aanmerking. De beslagkosten worden begroot op in totaal
€ 1.656,13, bestaande uit verschotten (€ 259,13 aan kosten en € 676,00 aan griffierecht) en € 721,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 721,00).
Buitengerechtelijke kosten in conventie en reconventie
5.29.
[eiseres] vordert in conventie en [gedaagde] vordert in reconventie vergoeding van de gemaakte buitengerechtelijke kosten. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu over en weer onvoldoende is gesteld en niet is gebleken dat andere werkzaamheden zijn verricht dan die waarvoor de in de artikelen 237 en 239 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
Proceskosten in conventie
5.30.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiseres] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 127,43
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.442,00(2,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 2.245,43
Proceskosten in reconventie
5.31.
[eiseres] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] op basis van het toegewezen bedrag op:
- salaris advocaat €
721,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 721,00)
Totaal € 721,00

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van de laptop,
6.2
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van de auto,
6.3
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.656,13,
6.4
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.245,43, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.5
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.6
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.8
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 12.384,58, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW met ingang van 6 december 2021 tot de dag van volledige betaling,
6.9
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 721,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.1
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.11
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.12
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sterk en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022.