ECLI:NL:RBZWB:2022:796
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 30 oktober 2020, waarin de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 8 juni 2020 werd aangekondigd. Na een bezwaarschrift heeft het UWV op 1 november 2021 de bezwaren van verzoeker gegrond verklaard en de WIA-uitkering omgezet in een IVA-uitkering. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft, zonder zitting, het verzoek behandeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelde dat het UWV aan verzoeker tegemoet was gekomen, waardoor het bestuursorgaan op grond van artikel 8:75a van de Awb in de proceskosten kon worden veroordeeld. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.841,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en heeft het UWV veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker.
Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,00 aan verzoeker dient te vergoeden, maar dat hiervoor geen aparte veroordeling nodig was. De uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.