ECLI:NL:RBZWB:2022:7949

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
02-160421-22 + 02-209721-22 + 02-219002-21 (TUL) + 02-072161-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brand stichten en diefstal met verminderde toerekeningsvatbaarheid

Op 28 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijk brand stichten en diefstal. De zaak werd behandeld op 14 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 1987, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. van de Voorde. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk stichten van brand in zijn woning en het stelen van een jerrycan en een fiets. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychiatrische problematiek en middelengebruik. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte brand had gesticht door brandende peuken tussen matrassen te gooien en een jerrycan met benzine in brand te steken. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en veroordeelde de verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen werden afgewezen, omdat de verdachte in een zorgmachtigingstraject zit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-160421-22 + 02-209721-22 + 02-219002-21 (TUL) + 02-072161-19 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 28 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans verblijvende aan de [verblijfplaats] ,
raadsvrouw mr. S. van de Voorde, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met parketnummers 02-219002-21 en 02-072161-19 en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder parketnummers 02-160421-22 en 02-209721-22 gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 02-160421-22:
feit 1: opzettelijk brand heeft gesticht in en bij een woning;
feit 2: een jerrycan heeft gestolen;
parketnummer 02-209721-22:
een fiets heeft gestolen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht ten aanzien van parketnummer 02-160421-22 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte brand heeft gesticht, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd, en de jerrycan heeft gestolen, zoals onder feit 2 tenlastegelegd. Hij baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte zelf, het forensisch onderzoek en de aangifte van [aangever 1] .
Ten aanzien van parketnummer 02-209721-22 is de officier van justitie van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de fiets heeft gestolen. Hij baseert zich daarbij op de aangifte en op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 02-160421-22 kan de rechtbank niet tot het wettig en overtuigend bewijs komen van de onder feit 1 tenlastegelegde brandstichting. De brand is niet opzettelijk ontstaan. Ook van voorwaardelijk opzet was geen sprake. Weliswaar heeft verdachte peuken weggegooid tussen de matrassen op zijn bed en gesteld kan worden dat de aanmerkelijke kans bestond dat door het weggooien van peuken brand tussen de matrassen kon ontstaan. Verdachte is zich echter niet bewust geweest van die aanmerkelijke kans en heeft deze dan ook niet aanvaard. Hij handelde onder invloed van een psychische stoornis, waarbij hij zelfs stemmen hoorde. Daarnaast was hij onder invloed van veel alcohol, cocaïne en wiet. Gelet daarop was verdachte zich waarschijnlijk nergens van bewust. De belangrijkste contra-indicatie dat verdachte zich bewust was van de kans, blijkt uit het gegeven dat hij zodanig overvallen was door de brand, dat hij uit het raam van de slaapkamer drie meter naar beneden is gesprongen en zichzelf daarbij heeft verwond. Ook de opvolgende brandstichting door verdachte in de tuin van een jerrycan benzine getuigt ervan dat verdachte zich van zijn handelen niet bewust was. Nu niet gesteld kan worden dat de aanmerkelijke kans op de brand bewust aanvaard is, dient verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken te worden.
Ten aanzien van de brand in de tuin van de onderbuurvrouw, heeft verdachte verklaard dat hij een jerrycan benzine uit de schuur van de buurvrouw heeft gepakt en deze in de tuin in brand heeft gestoken. Dat er levensgevaar of gevaar op zwaar lichamelijk letsel voor personen was, blijkt volgens de verdediging niet uit het dossier en verdachte dient van dat onderdeel vrijgesproken te worden.
De diefstal van de jerrycan, zoals onder feit 2 tenlastegelegd, en de diefstal van de fiets, zoals onder parketnummer 02-209721-22 tenlastegelegd, zijn door verdachte bekend en kunnen bewezen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in zijn slaapkamer van het door hem bewoonde appartement, brandende peuken heeft weggegooid tussen de matrassen van zijn bed. De algemene ervaringsregels leren dat door dergelijk handelen de kans op een brand aanmerkelijk is. Gebleken is dat ook daadwerkelijk brand is ontstaan. Gelet op het dossier kan niet bewezen worden dat verdachte vol opzet had op het veroorzaken van die brand. De vraag is vervolgens of verdachte wel de aanmerkelijke kans dat die brand zou ontstaan door het weggooien van die peuken bewust heeft aanvaard en daarmee voorwaardelijk opzet op die brand gehad.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier duidelijk is geworden dat verdachte al langere tijd kampt met ernstige psychiatrische problematiek, al dan niet versterkt door de middelenintoxicatie. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier echter onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat bij verdachte ten tijde van het delict het volledig inzicht in de reikwijdte van zijn handelen ontbrak. Dat verdachte zich van de aanmerkelijke kans bewust is geweest, blijkt naar het oordeel van de rechtbank daarnaast voldoende uit het handelen van verdachte. Volgens zijn eigen verklaring heeft hij herhaaldelijk sigaretten, zonder deze te doven, tussen zijn matrassen gegooid. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze handelingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard.
Van contra-indicaties voorafgaand of tijdens het gooien van de peuken is niet gebleken. Uit de handelingen van verdachte nadat de brand is ontstaan kunnen naar het oordeel van de rechtbank geen contra-indicaties van doorslaggevend gewicht worden afgeleid, nu verdachte verklaard heeft eerst van de brand te willen vluchten via de trap, hetgeen hem vanwege de rookontwikkeling onmogelijk werd gemaakt. Dat verdachte daarna uit het raam is gesprongen om aan de brand te ontkomen, is gezien de omstandigheden en de ontstane risico’s niet ongebruikelijk. Daar komt bij dat het nuttigen van alcohol, cocaïne en wiet volledig voor rekening van verdachte komt en niet als verontschuldiging gebruikt kan worden voor zijn handelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het ontstaan van de brand heeft aanvaard en daarmee voorwaardelijk opzet had op het ontstaan van de brand in zijn slaapkamer.
Ten aanzien van het in brand steken van de jerrycan met benzine is de rechtbank van oordeel dat verdachte vol opzet had op die brand. Dit volgt uit zijn bekennende verklaring bij de politie.
De rechtbank verwerpt het verweer dat met het in brand steken van de jerrycan met benzine geen levensgevaar of gevaar op zwaar lichamelijk letsel voor personen is ontstaan. Uit het dossier blijkt dat [aangever 1] en andere buurtbewoners van aangrenzende woningen en appartementen thuis waren, dat de vlammen in de tuin hoog oplaaiden en het forensisch onderzoek wijst uit dat ook door die brand voor hen gevaar is ontstaan.
Aangezien verdachte ten aanzien van de diefstal van een jerrycan, tenlastegelegd onder feit 2 van parketnummer 02-160421-22, en ten aanzien van de diefstal van een fiets, tenlastegelegd onder parketnummer 02-209721-22, een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 14 december 2022 (parketnummer 02-209721-22);
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie (parketnummer 02-160421-22, feit 2), opgenomen op de pagina 30 en 31 van het eind proces-verbaal met nummer 2022080978;
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] , opgenomen op pagina’s 20 en 21 van het eind proces-verbaal met nummer 2022080978 (parketnummer 02-160421-22, feit 2)
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] , opgenomen op pagina’s 3 en 4 van het eind proces-verbaal met nummer PL2000-2022219841 (parketnummer 02-209721-22).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
parketnummer 02-160421-22:
1
op 30 maart 2022 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, opzettelijk brand heeft gesticht door brandende peuken weg te gooien tussen de matrassen en door open vuur in aanraking te brengen met benzine, ten gevolge waarvan het matras en andere goederen in de slaapkamer en
eenjerrycan geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor in die woning aanwezige goederen en voor belendende panden en voor die in die belendende panden aanwezige goederen, en levensgevaar voor de bewoners in die belendende panden of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners in die belendende panden te duchten was;
2
op 30 maart 2022 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, een jerrycan, die aan [aangever 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen;
parketnummer 02-209721-22:
op 18 augustus 2022 te Goes een fiets, die aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen
met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de feiten van parketnummer 02-160421-22 aangevoerd dat bij verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van psychiatrische problematiek en middelenproblematiek. Verdachte zou stemmen in zijn hoofd gehoord hebben en hij heeft aangegeven dat het leek alsof er iemand in zijn lichaam was gekropen. Het gegeven dat verdachte brand heeft gesticht in de tuin meteen na de brand in de slaapkamer, strookt niet met de schrikreactie die verdachte na de brand in de slaapkamer heeft laten zien waarbij hij van 3 meter hoog naar beneden sprong en gewond is geraakt. Dit maakt dat geconcludeerd moet dat de psychiatrische problematiek van verdachte dusdanig was dat de feiten hem niet toegerekend kunnen worden. Verzocht wordt om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van de feiten van parketnummer 02-160421-22 verminderd toerekeningsvatbaar is te achten. Hij gaat daarbij uit van hetgeen in het reclasseringsrapport staat vermeld, alsmede verder uit het dossier blijkt omtrent de psychiatrische problematiek van verdachte.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
In het dossier bevindt zich geen actuele rapportage van deskundigen over de persoon van verdachte. De rechtbank heeft dan ook gekeken naar gegevens in het dossier en het reclasseringsrapport om de toerekeningsvraag te kunnen beantwoorden. Uit het dossier wordt duidelijk dat bij verdachte al geruime tijd sprake is van psychiatrische problematiek. Hierbij speelt ook middelenproblematiek een rol. Het bestaan van de problematiek kan onder meer worden ontleend aan de door de verdediging overlegde “machtigingen tot het verlenen van verplichte zorg aansluitend op een zorgmachtiging” van 4 april 2022 en 24 oktober 2022. Daarnaast blijkt uit het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van Emergis van 29 november 2022 dat in het verleden sprake is geweest van meerdere psychotische episodes.
Verdachte is tot daags voor de feiten van parketnummer 02-160421-22 op vrijwillige basis in een voorziening van Emergis opgenomen geweest. Die opname is beëindigd, kennelijk zonder indicaties voor de noodzaak van voortzetting van het verblijf. Daarna is het vermoedelijk mis gegaan vanwege overmatig middelengebruik. Op grond van ter beschikking staande gegevens kan de rechtbank niet vaststellen in welke mate verdachte was ontregeld en evenmin in welke mate het middelengebruik aan de (verdere) ontregeling van verdachte heeft bijgedragen. Niet uit te sluiten is daarbij dat de ontregeling en gedragingen van verdachte volledig het gevolg zijn geweest van het middelengebruik. Dit alles bij elkaar maakt dat de rechtbank niet meegaat in het verweer van de verdediging dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was. Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten. Bij de strafoplegging zal daar rekening mee gehouden worden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich ten aanzien van parketnummer 02-160421-22 op het standpunt dat het opleggen van een straf of maatregel geen enkel strafrechtelijk doel dient, aangezien verdachte bij Emergis opgenomen is op basis van een zorgmachtiging. Het verzoek is om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Ten aanzien van parketnummer 02-209721-22 is het verzoek om ook daar verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee brandstichtingen, aan diefstal van een jerrycan benzine en aan diefstal van een fiets. Met name de brandstichtingen betreffen zeer ernstige feiten. Verdachte heeft brand gesticht in zijn slaapkamer door peuken weg te gooien tussen de matrassen van zijn bed. Vervolgens heeft hij in de tuin van zijn onderbuurvrouw de door hem gestolen jerrycan met benzine in brand gestoken. Uit het dossier blijkt dat [aangever 1] ten tijde van de brand nog in de woning was en door de rook ternauwernood heeft kunnen vluchten. Ook is gebleken dat een aantal buurtbewoners vanuit hun woningen de vlammen hebben gezien. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook het leven van [aangever 1] en anderen die zich in aangrenzende woningen bevonden in gevaar gebracht. Het is een gelukkige omstandigheid dat naast verdachte niemand gewond is geraakt. De rechtbank kan zich voorstellen dat de omwonenden, maar met name [aangever 1] , erg geschrokken zijn van het feit dat er in hun nabije omgeving brand werd gesticht. Dit blijkt ook uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, zoals namens [aangever 1] is ingediend. Zij is naar aanleiding van dit feit uiteindelijk bij haar moeder ingetrokken, omdat zij zich in haar woning niet meer veilig kon voelen. De rechtbank overweegt dat brandstichting ook in zijn algemeenheid zorgt voor grote onrust in de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat vuur onvoorspelbaar is en zich zeer snel kan verspreiden indien niet tijdig wordt geblust. Bovendien was sprake van behoorlijke schade aan de woning van verdachte en [aangever 1] .
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op het strafblad van verdachte. Uit dit strafblad wordt duidelijk dat verdachte regelmatig met justitie in aanraking is gekomen, maar ook dat hij nooit eerder voor een brandstichting veroordeeld is. Uit het strafblad wordt verder duidelijk dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het rapport van de reclassering van Emergis van 29 november 2022. Uit dit rapport blijkt, zoals hiervoor reeds werd overwogen, dat bij verdachte in het verleden sprake is geweest van meerdere psychotische episodes. Cannabisgebruik is daarbij waarschijnlijk een uitlokkende factor geweest voor psychotische decompensaties, maar het cannabisgebruik vormt geen exclusieve oorzakelijke verklaring voor de psychoses. Ook in periodes waarin betrokkene geen cannabis gebruikte, zoals tijdens de psychiatrische opnames, bleven de psychotische symptomen aanhouden. Dit is een patroon dat herhaaldelijk teruggezien wordt. Bij verdachte is dus al jaren sprake van psychiatrische problematiek en daaruit voortvloeiend delictgedrag. Momenteel verblijft verdachte middels een zorgmachtiging in de kliniek van Emergis. Dit is de best passende setting voor hem. Nu hij passende zorg krijgt, wordt het risico op recidive als laag/gemiddeld ingeschat. De kans op recidive is wel afhankelijk van het consequent blijven innemen van medicatie en adequate psychische hulpverlening. Gezien deze omstandigheden wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Onder overweging 5.3 heeft de rechtbank overwogen dat verdacht verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank laat dit zwaar meewegen in de strafmaat, zeker nu ook gebleken is dat verdachte in ieder geval tot 23 oktober 2023 binnen het zorgmachtigingstraject zal blijven. Alles afwegend acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren passend.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 1.332,98 voor feit 1 van parketnummer 02-160421-22, bestaande uit een bedrag van € 32,98 aan materiële schade en een bedrag van € 1.300,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade is niet betwist en zal in zijn geheel worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat deze post (gedeeltelijk) is betwist en de volledige omvang van de schade onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot € 500,-. Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank immers een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 30 maart 2022.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

Parketnummer 02-219002-21:
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 7 maart 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
Parketnummer 02-072161-19:
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 60 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 2 september 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt ten aanzien van beide vorderingen tot tenuitvoerlegging vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat verdachte inmiddels in een zorgmachtigingstraject zit en dit traject in ieder geval tot 23 oktober 2023 zal duren. Toewijzing van de vorderingen zou het zorgtraject doorkruisen, hetgeen de rechtbank onwenselijk voorkomt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 157 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02-160421-22:
feit 1:Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd;
feit 2:Diefstal;
parketnummer 02-209721-22:
Diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 02-219002-21 en 02-072161-19 af;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 532,98, waarvan € 32,98 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1] (feiten 1 en 2) van parketnummer 02-160421-22), € 532,98 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
10 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. A.B. Scheltema Beduin en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 december 2022.
Mr. Kempen en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.