ECLI:NL:RBZWB:2022:7947

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
02-158350-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting op bouwplaats met gevolgen voor de veiligheid van een woonzorgcentrum en de rol van toerekeningsvatbaarheid

Op 28 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 en 24 juni 2022 brand heeft gesticht op een bouwplaats in Goes. De verdachte, geboren in 2000 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. H. Goedegebure. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de brandstichtingen, gebaseerd op zijn bekennende verklaring en de aangiften van getuigen. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. De rechtbank besloot tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 400 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden gericht op behandeling en begeleiding.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de brandstichtingen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de nabijheid van een woonzorgcentrum voor ouderen, en de impact die dit had op de bewoners en het personeel. De uitspraak bevatte ook bepalingen over de uitvoering van de straf en de voorwaarden waaraan de verdachte zich moet houden tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-158350-22
vonnis van de meervoudige kamer van 28 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 20 juni 2022 (feit 2) en 24 juni 2022 (feit 1) brand heeft gesticht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de brandstichting onder feit 1 en de brandstichting onder feit 2, primair, heeft begaan. Hij baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en op de informatie van de brandweer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat verdachte ter zitting ten aanzien van feit 2, primair, heeft verklaard dat hij brand heeft gesticht in een afvalcontainer. Echter, ten aanzien van het in brand steken van plastic folie van verpakkingen steenwol heeft verdachte aangegeven daar niets van te weten. Nu de rechtbank niet met voldoende zekerheid kan vaststellen op welke datum de plastic folie van verpakkingen steenwol in brand is gestoken, zal verdachte van dat onderdeel van het onder feit 2, primair, tenlastegelegde vrijgesproken worden.
Aangezien verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2, primair, voor het overige een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 14 december 2022;
- de aangifte van [aangever 1] (feit 2), pagina 49 e.v. van het eind proces-verbaal met nummer PL2000-2022165392;
- de aangifte van [aangever 2] (feiten 1 en 2), pagina 61 van het eind proces-verbaal met nummer PL2000-2022165392;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] (feit 1), pagina 65 van het eind proces-verbaal met nummer PL2000-2022165392;
- het proces-verbaal van verhoor van [getuige] (feit 1), pagina 107 en 108 van het eind proces-verbaal met nummer PL2000-2022165392.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 24 juni 2022 te Goes opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met gevelelementen/houten dakconstructies met isolatiemateriaal ertussen,
gelegen op het bouwterrein van het nieuwe [woonzorgcentrum] terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de op het bouwterrein van het nieuwe [woonzorgcentrum] gelegen goederen en het in aanbouw zijnde pand van het nieuwe [woonzorgcentrum] en het pand van [woonzorgcentrum] en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de aanwezige bewoners van [woonzorgcentrum] en/of het personeel van [woonzorgcentrum]
te duchten was;
2
op 20 juni 2022 te Goes opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met goederen in een afvalcontainer op het dak van het nieuwe [woonzorgcentrum] terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor overige in de nabijheid gelegen goederen op het bouwterrein van het nieuwe [woonzorgcentrum] en het naastgelegen pand van [woonzorgcentrum] te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 760 dagen waarvan 540 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk deel dienen de bijzondere voorwaarden gekoppeld worden, zoals door de reclassering is geadviseerd. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden vordert de officier van justitie ook de dadelijke uitvoerbaarheid.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte behandeling nodig heeft voor zijn ernstige stoornis in het alcoholgebruik en dat hij probleemoplossende-, sociale- en emotie regulatievaardigheden dient aan te leren, rekening houdende met zijn autismespectrumstoornis. Er dient een klinische behandeling plaats te vinden. Dit kan bij [forensisch psychiatrische afdeling] maar tot op heden is niet duidelijk wanneer verdachte daar terecht kan. Verdachte is akkoord met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden die aan een voorwaardelijke straf gekoppeld kunnen worden. De reeds ondergane periode in voorlopige hechtenis is met betrekking tot de feiten ruim voldoende als op te leggen onvoorwaardelijke straf. Verdachte zou in de tussentijd terug kunnen naar de instelling voor begeleid wonen in Goes.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 20 juni 2022 op een bouwplaats opzettelijk brand gesticht in een afvalcontainer. Bij die brand was er gemeen gevaar voor goederen op die bouwplaats. Dit feit op zich is al ernstig, juist omdat brandstichting veel gevaar veroorzaakt en er doorgaans ook veel schade ontstaat. Ook brengt het veel schrik teweeg in de samenleving. Dit geldt temeer in deze zaak, waar de brand werd gesticht op korte afstand van een woonzorgcentrum voor ouderen. Het is goed voorstelbaar dat dit bij de bewoners en personeel voor veel onrust, angst en gevoelens van onveiligheid heeft gezorgd. Bij die ene brandstichting is het niet gebleven. Verdachte is een paar dagen later teruggekeerd en heeft op 24 juni 2022 wederom brand gesticht op de bouwplaats. Nu was zijn handelen dusdanig dat niet alleen gevaar voor goederen was ontstaan, maar ook levensgevaar voor de bewoners en personeel van het woonzorgcentrum. Het betroffen bewoners die zeer hulpbehoevend waren en niet zelfstandig konden evacueren. De kans op het overslaan van de brand op het woonzorgcentrum werd door de brandweer als groot geschat. Het is een gelukkige omstandigheid dat niemand gewond is geraakt. Het spreekt voor zich dat een dergelijke opeenvolging van brandstichtingen nog meer heeft bijgedragen aan die gevoelens van angst en onveiligheid. Dat maakt de feiten naar het oordeel van de rechtbank zeer ernstig.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het geringe strafblad van verdachte, waar geen eerdere veroordeling voor soortgelijke feiten op staan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van [psycholoog] van 8 november 2022. Uit dit rapport blijkt dat verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis en aan een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Dit was ook zo ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
Door zijn autismespectrumstoornis heeft verdachte moeite met sociale situaties en met
contact met anderen. Hij heeft moeite zijn problemen en onlustgevoelens te bespreken. Hij
vermijdt situaties die hem moeite kosten of stress bezorgen en is geneigd stressgevoelens te
bedwingen met alcoholgebruik. Ten tijde van de tenlastegelegde zaken voelde verdachte zich, zoals al langer het geval was, eenzaam. Hij dronk dagelijks alcohol op zijn kamer of in een café om gevoelens van verveling en leegte niet zo te voelen. Daarnaast zou verdachte
binnen afzienbare tijd naar een andere stad gaan verhuizen. Door zijn
autismespectrumstoornis geeft een grote verandering als een verhuizing nog
meer stress dan bij iemand zonder een dergelijke stoornis. Verdachte herinnert zich niet welke gedachten of gevoelens voorafgingen aan de branden. Er lijkt een verband te zijn tussen het excessieve alcoholgebruik van verdachte, wat dus weer samenhangt met zijn autismespectrumstoornis, de spanningen die hij niet kon uiten en de branden. De spanningen en onlustgevoelens lijken onder invloed van alcohol te worden versterkt waarbij, om onbekend gebleven reden, twee keer brand is gesticht. Geadviseerd wordt om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Alles overziend wordt het recidiverisico ingeschat als matig tot hoog.
Verdachte behoeft behandeling voor zijn ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en
dient probleemoplossende-, sociale- en emotie regulatievaardigheden aan te leren, rekening houdend met zijn autismespectrumstoornis. Deze behandeling zal klinisch moeten
aanvangen in een instelling met expertise op het gebied van autismespectrumstoornissen
en middelengebruik, zoals een FPA. Na de klinische fase zal verdachte zeer langdurig
opgenomen moeten worden in een beschermde woonvorm waarna de behandeling ambulant gecontinueerd wordt. Geadviseerd wordt om het beschreven behandeltraject binnen een (deels) voorwaardelijke straf te doen plaatsvinden waarbij het behandeltraject als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd.
De rechtbank heeft voor het bepalen van de strafmaat daarnaast acht geslagen op het rapport van de reclassering van 7 december 2022. Uit het rapport blijkt dat sprake is van problemen op verschillende leefgebieden. Verdachte beschikt tot eind december 2022 over huisvesting bij een begeleide woonvorm van Emergis. De reclassering acht deze woonvorm echter niet geschikt voor verdachte want hier kan hem niet de begeleiding geboden worden die hij nodig heeft. Aan een toekomstig verblijf in een instelling voor begeleid wonen
dient eerst een klinisch behandeltraject vooraf te gaan bij een FPA waar verdachte kan worden behandeld voor zijn alcoholmisbruik en autismespectrumstoornis. Verdachte is voor de klinische behandeling door het NIFZ/IFZ en het DIZ toegeleid naar [forensisch psychiatrische afdeling] . Aansluitend op de klinische behandeling kan hij worden toegeleid naar een meer geschikte vorm van begeleid wonen. Er moet in de toekomst uitgekeken worden naar andere werk/dagbesteding. Er is tevens sprake van financiële problemen, waarvoor verdachte onder bewind is gesteld.
Bij de [forensisch psychiatrische afdeling] is momenteel geen plaats en niet uitgesloten wordt dat dit nog meerdere weken of maanden kan duren. Een klinische plaatsing elders, ter overbrugging, behoort eventueel tot de mogelijkheden maar is alles behalve wenselijk omdat verdachte daar niet inhoudelijk behandeld zal worden en een dergelijke plaatsing voor hem veel extra spanningen kan opleveren. Het heeft sterk de voorkeur verdachte aansluitend op zijn detentie te plaatsen in de kliniek van [forensisch psychiatrische afdeling] .
Het recidiverisico wordt gemiddeld geschat. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden de meldplicht, het meewerken aan een opname in een zorginstelling, het aansluitend meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van de psycholoog over de toerekenbaarheid van de feiten aan verdachte en zal verdachte de door hem gepleegde feiten in verminderde mate toerekenen. Ook is de rechtbank van oordeel dat met het oog op voorkoming van herhaling, de aan de verdachte op te leggen straf toereikend ruimte zal moeten bieden voor een behandeling van verdachte, gericht op de voorkoming van alcoholmisbruik, die afdoende rekening houdt met de vastgestelde autismespectrumstoornis. De rechtbank zal daarom een deels voorwaardelijke straf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis en het voorwaardelijk deel voldoende basis biedt voor het ondergaan van de noodzakelijke behandeling en begeleiding.
De verdediging heeft in dit verband naar voren gebracht dat verdachte bij invrijheidsstelling in afwachting van de klinische plaatsing terug kan naar de instelling voor begeleid wonen in Goes. Daartegenover staan de rapporten van de psycholoog en de reclassering, die concluderen dat verdachte eerst een klinische behandeling moet ondergaan gaan alvorens hij naar een begeleide woonvorm kan gaan. De rechtbank is van oordeel dat het psychologisch rapport en het reclasseringsrapport duidelijk en goed onderbouwd zijn en onderschrijft de noodzaak eerst een klinische behandeling te laten plaatsvinden. Zij ziet dan ook geen reden om van de adviezen af te wijken.
Ter zitting is door de officier van justitie meegedeeld dat uit zijn contact met de reclassering, daags voor de zitting, gebleken is dat verdachte per 1 februari 2023 hoogstwaarschijnlijk geplaatst kan worden in [forensisch psychiatrische afdeling] . Mocht dit toch niet op die datum lukken, dan zal er een overbruggingsplaats gerealiseerd worden voor verdachte tot het moment waarop hij wel kan worden geplaatst in [forensisch psychiatrische afdeling] .
Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf aanzienlijk matigen, omdat zij van oordeel is dat dit, ondanks de ernst van de feiten, meer recht doet aan de persoon van verdachte. Ook kan naar het oordeel van de rechtbank volstaan worden met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld, zoals door de reclassering geadviseerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De heer [aangever 2] vordert namens de benadeelde partij [benadeelde] een schadevergoeding van € 10.270,24 voor de feiten 1 en 2.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu niet vastgesteld kan worden dat de heer [aangever 2] bevoegd is om namens [benadeelde] de vordering in te dienen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen kan worden, met uitzondering van de post ter grootte van € 5.565,-, in de vordering aangemerkt als “bijlage 2”. Van dit bedrag is niet duidelijk gemaakt waar dit op ziet.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering. Uit het dossier blijkt dat de heer [aangever 2] ook degene is geweest die de aangifte namens [benadeelde] heeft gedaan. Bovendien is vanuit de zijde van de verdediging de bevoegdheid van de heer [aangever 2] niet betwist. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat hij bevoegd is om namens het [benadeelde] de vordering in te dienen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 5.565,- (bijlage 2) onvoldoende onderbouwd is. Verdere behandeling van dit deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De overige door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 4.705,24 aan materiële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a 14b, 14c, 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 2, primair:Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 400 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Tactus
verslavingsreclassering op het adres Verlengde Ooyerhoekseweg 30, 7207 BJ, Zutphen. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat opnemen in [forensisch psychiatrische afdeling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte verblijft in een instelling voor begeleid wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 4.705,24 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] (feiten 1 en 2), € 4.705,24 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 20 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
57 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.H. Kempen, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 december 2022.
Mr. M.A.H. Kempen en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.