ECLI:NL:RBZWB:2022:7930

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
02-219041-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een ISD-maatregel voor het voorhanden hebben van GHB

Op 27 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 augustus 2022 in Breda ongeveer 1 liter GHB voorhanden had. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de eigenaar was van de aangetroffen GHB en dat er sprake was van onrechtmatige doorzoeking van zijn tas. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte de GHB voorhanden had.

De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad ongeveer 1 liter GHB, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie vorderde een ISD-maatregel van twee jaar, gezien het hoge recidiverisico van de verdachte. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte een ISD-maatregel moest ondergaan om zijn verslaving aan te pakken en recidive te voorkomen. De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel van twee jaar op, zonder rekening te houden met de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en verklaarde dat de verdachte strafbaar was voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-219041-22
vonnis van de meervoudige kamer van 27 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 29 augustus 2022 ongeveer 1 liter GHB voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1 liter GHB voorhanden heeft gehad. Het dossier bevat voldoende bewijs om aan te nemen dat de fles aan verdachte toebehoorde en dat hij deze in een tas die aan hem toebehoorde heeft vervoerd. Verdachte was bij het aantreffen van de fles onder invloed en is ook bekend met een drugsverslaving. Mede gelet op deze omstandigheden acht de officier van justitie het ongeloofwaardig dat de fles van iemand anders zou zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Primair
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft ontkend dat de fles met GHB van hem was. Daarbij kan ook niet met zekerheid worden vastgesteld dat de plastic tas en daarmee de fles GHB aan verdachte toebehoorde. In het proces-verbaal van bevindingen is niet gerelateerd waar de tassen zijn aangetroffen. Het is denkbaar en aannemelijk dat de gele Jumbo-tas al in de treincoupé lag voordat verdachte arriveerde of dat iemand de tas is vergeten mee te nemen.
Subsidiair
Zo de rechtbank van oordeel is dat de gele Jumbo-tas wel aan verdachte toebehoorde, stelt de verdediging zich op het standpunt dat de tas onrechtmatig is doorzocht. Het aantreffen van de fles met GHB dient van het bewijs te worden uitgesloten, zodat ook in dit geval vrijspraak moet volgen. Wanneer de verbalisanten de zwarte schoudertas eerst hadden doorzocht, hadden zij direct het identiteitsbewijs gevonden en daarna dus geen grond meer gehad om de gele Jumbo tas te doorzoeken.
Er is hier sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Het belang van het geschonden voorschrift is in dit geval gelegen in het toepassen van dwangmiddelen door de politie zonder rechtsgrond tegenover de grenzen van iemands privacy. Dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting ex artikel 359a lid 1 onder b. Er is sprake van een flagrante schending van een fundamenteel recht dat een groot belang dient in onze samenleving. De verbalisanten hebben de aanleiding waaruit een verdenking in de zin van artikel 27 Sv voortvloeit geconstrueerd op een wijze die niet door de beugel kan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat er op 29 augustus 2022 een literfles gevuld met GHB in een gele Jumbo-tas is aangetroffen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de gele Jumbo-tas en daarmee de literfles gevuld met GHB aan verdachte toebehoorde. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Verdachte heeft ter zitting tot tweemaal toe expliciet verklaard dat de gele Jumbo-tas wel degelijk van hem was. Dit kan niet anders worden uitgelegd dan dat hij de gele Jumbo-tas die dag in de trein bij zich had. In de gele Jumbo-tas bevond zich een dichtgeknoopte blauwe AH-tas met daarin een literfles gevuld met GHB. De verklaring van verdachte dat deze tas niet in zijn gele Jumbo-tas zat, acht de rechtbank niet aannemelijk nu dit alleen blijkt uit de niet-onderbouwde verklaring van verdachte ter zitting.
Vormverzuim
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of er sprake is geweest van een vormverzuim om welke reden de literfles gevuld met GHB van het bewijs moet worden uitgesloten.
De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake van is en overweegt daartoe het volgende.
Op 29 augustus 2022 omstreeks 22.15 uur werd er door een hoofdconducteur melding gemaakt van een man die met ontbloot bovenlijf en zijn broek half uit in de trein zat. Er kon geen contact worden gemaakt met de man. Verbalisanten gingen ter plaatse en troffen daar verdachte aan. Ze maakten hem wakker, waarna hij zich buiten de trein in woord en daad recalcitrant begon te gedragen. Verdachte leek onder invloed van verdovende middelen. Verdachte werd door de verbalisanten gefixeerd tegen een muur en vervolgens staande gehouden op verdenking van het verstoren van de openbare orde. Hierop werd verdachte onderworpen aan een identiteitsfouillering.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim. Er was in dit geval sprake van een verdenking in de zin van artikel 27 Sv op grond waarvan een identiteitsfouillering mocht worden gedaan. Hierop hebben verbalisanten de gele Jumbo-tas van verdachte onderzocht. Dat, zoals door de verdediging is gesteld, de zwarte schoudertas eerst had moeten worden onderzocht, maakt de identiteitsfouillering zoals deze heeft plaatsgevonden, niet onrechtmatig. Er is immers geen rechtsregel die bepaalt dat er een bepaalde volgorde van doorzoeking van tassen moet worden aangehouden.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake kan zijn van bewijsuitsluiting. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een liter GHB voorhanden heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 29 augustus 2022 te Breda opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 1 liter van een
materiaal bevattende GHB (Gamma-hydroxyboterzuur), zijnde GHB
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar. Gelet op het hoge recidiverisico verzoekt de officier van justitie geen rekening te houden met de periode dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Zo de rechtbank een andersluidend oordeel is toegedaan, verzoekt de verdediging de vordering van de officier van justitie af te wijzen. Verdachte wil het contact met zijn dochter behouden en heeft veel te verliezen. Verdachte is gemotiveerd om aan zijn verslaving te werken en hiertoe stappen te zetten. Er is geen sprake van zorgmijdend gedrag en er zijn voldoende beschermende factoren aanwezig. In het uiterste geval kan de ISD-maatregel voorwaardelijk worden opgelegd om zo de begeleiding van Villa Kakelbont voort te kunnen zetten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een liter GHB. Verdovende middelen als GHB leveren een gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stoffen sterk verslavend werken. Daarnaast brengen dergelijke verdovende middelen vaak vele vormen van zware criminaliteit en overlast met zich mee.
De reclassering heeft op 7 december 2022 een advies over verdachte uitgebracht. De reclassering adviseert oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Zij overweegt daartoe het volgende.
Verdachte kampt met een jarenlange drugsverslaving. Deze verslaving in combinatie met ADHD en het ontbreken van dagbesteding en een gezond sociaal netwerk, maakt dat verdachte geen stabiliteit heeft op vrijwel alle leefgebieden. Ondanks de inzet vanuit reclassering, Bemoeizorg 1, Stichting Mozaïk 2 en particuliere zorg, is het verdachte de afgelopen jaren niet gelukt om een delictvrij en abstinent leven te leiden. Er is sprake van een zorgmijdende houding. Van juli 2021 tot 17 augustus 2022 was er sprake van een reclasseringstoezicht. Tot januari 2022 gaf verdachte aan geen reclasseringsbemoeienis te willen, waarna hij toch aanhaakte bij de reclassering. Hij zette zich van januari 2022 tot mei 2022 goed in om gedragsverandering te bewerkstellingen. Na mei 2022 verviel hij echter weer in oud gedrag. Verdachte kwam zijn afspraken met de reclassering structureel niet na en er kwamen zorgelijke signalen vanuit de politie, vanuit gemeente Etten-Leur en vanuit de woningbouw Alwel. Het reclasseringstoezicht werd voortijdig negatief afgesloten op 17 augustus 2022. De zorgmijdende houding van verdachte is dusdanig zorgelijk, dat het in de huidige situatie onmogelijk is om met bijzondere voorwaarden het recidiverisico te kunnen verminderen. Gezien bovenstaande wordt het risico op recidive ingeschat als hoog en wordt er geadviseerd een ISD-maatregel op te leggen. Zodra de maatregel onherroepelijk wordt, gaat de penitentiaire inrichting in multidisciplinair verband en met inbreng van externe partners (reclassering, gemeentes) in het TrajectBepalingsOverleg (TBO) aan de slag om een plan van aanpak samen te stellen wat niet alleen betrekking heeft op de intramurale fase, maar ook op een extramuraal traject. Een uitgebreid persoonlijkheidsonderzoek is richtinggevend voor dat plan van aanpak. Verdachte zal in de verschillende fases voortdurend gemotiveerd worden om zich actief en coöperatief op te stellen.
Ter zitting heeft [deskundige] van de reclassering daaraan toegevoegd dat zij geen mogelijkheden ziet om met oplegging van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel het recidiverisico te kunnen beperken. Dit gelet op de recente retourzending van het toezicht, de inzet die er is geweest verdachte te helpen en het zorgmijdende gedrag van verdachte. Bij volledige medewerking binnen de ISD-maatregel, kan er in de extramurale fase worden toegewerkt naar begeleiding in de maatschappij. Er zal dan met alle ketenpartners een passend plan worden opgesteld. Dit zou kunnen betekenen dat verdachte binnen een half jaar weer buiten is.
De rechtbank is op grond van de bevindingen van de Reclassering Nederland van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wenselijk en noodzakelijk is. De reclassering heeft aangegeven geen andere mogelijkheid te zien om het recidiverisico in te perken. Gelet hierop ziet de rechtbank ook geen aanleiding de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen. De enige kans voor verdachte om de cirkel waarin hij nu zit te doorbreken is een ISD-maatregel. Mede door gebrek aan motivatie hebben alle eerder ingezette toezichten en behandeltrajecten niet geleid tot het gewenste resultaat, te weten abstinentie van zowel drugs en het voorkomen van recidive. Verdachte zal binnen de ISD-maatregel moeten laten zien dat hij wil werken aan zijn verslaving en stappen wil zetten. Volledige medewerking zal het traject versnellen en ervoor kunnen zorgen dat verdachte het contact met zijn dochter kan behouden.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet omtrent de ISD-maatregel stelt. Immers op de door verdachte begane misdrijven is voorlopige hechtenis toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld, terwijl dit feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de maatregel geen rekening gehouden met de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Om de ISD-maatregel effectief te laten zijn, is het beleid dat de ISD-maatregel zonder aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, wordt opgelegd. Ingevolge artikel 38n Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank onder omstandigheden bij de oplegging van een ISD-maatregel rekening houden met de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank ziet in deze gaan aanleiding dit te doen. Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat, als verdachte goede stappen maakt binnen de ISD-maatregel, de extramurale fase eerder plaats kan vinden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m en 38n van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 december 2022.