Op 27 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 augustus 2022 in Breda ongeveer 1 liter GHB voorhanden had. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de eigenaar was van de aangetroffen GHB en dat er sprake was van onrechtmatige doorzoeking van zijn tas. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte de GHB voorhanden had.
De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad ongeveer 1 liter GHB, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie vorderde een ISD-maatregel van twee jaar, gezien het hoge recidiverisico van de verdachte. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte een ISD-maatregel moest ondergaan om zijn verslaving aan te pakken en recidive te voorkomen. De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel van twee jaar op, zonder rekening te houden met de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en verklaarde dat de verdachte strafbaar was voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.