ECLI:NL:RBZWB:2022:7927

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
02-041538-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 27 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 november 2021 een verkeersongeval heeft veroorzaakt in Tilburg. De verdachte, die als bestuurder van een personenauto betrokken was, heeft geen voorrang verleend aan een van rechts komend voertuig op een gelijkwaardige kruising. Daarnaast heeft hij met een snelheid van ongeveer 80 km per uur gereden, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 km per uur was. Door deze gedragingen heeft de verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt, waarbij de bestuurder van het andere voertuig, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder een ribfractuur en schade aan de lever en nieren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging heeft betoogd dat er geen sprake was van zeer onvoorzichtig of onoplettend handelen, maar de rechtbank oordeelde dat de combinatie van gedragingen van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend was. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

De officier van justitie had een werkstraf van 100 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden geëist. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een werkstraf van 100 uren op, evenals een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor dezelfde duur. De rechtbank oordeelde dat er geen redenen waren om een voorwaardelijke ontzegging op te leggen, aangezien niet was gebleken dat de verdachte zonder rijbewijs niet op zijn werk kon komen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 27 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-041538-22
vonnis van de meervoudige kamer van 27 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij
[slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft meerdere verkeersovertredingen begaan. Naast het feit dat verdachte geen voorrang heeft verleend, heeft verdachte ook de maximale snelheid ter plaatse overschreden. Daarbij heeft verdachte onvoldoende afgeremd. De officier van justitie baseert zich daarbij op de getuigenverklaring van [getuige 1] en [getuige 2] die beiden dezelfde schatting hebben gemaakt van de gereden snelheid, te weten ongeveer 80 km per uur. Daarnaast bevat het dossier een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal waarin is opgenomen dat verdachte heeft gezegd dat hij gewoon te hard heeft gereden. Dit geheel van overtredingen maakt dat de officier van justitie van mening is dat verdachte artikel 6 WVW heeft overtreden. Er is sprake van aanmerkelijke schuld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat van zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen geen sprake is geweest. Het enige verwijt dat aan verdachte kan worden gemaakt is dat hij geen voorrang heeft verleend. De twee getuigenverklaringen zijn onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er ook sprake is geweest van een snelheidsovertreding. Tevens kan niet worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk onvoldoende snelheid heeft geminderd. Objectieve gegevens om dit vast te kunnen stellen ontbreken in het dossier. Verdachte heeft een verkeersfout gemaakt en heeft daarmee een zekere mate van schuld aan het ontstaan van het ongeval. De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat deze mate van schuld niet dusdanig is dat gesproken kan worden van zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen door verdachte in de zin van artikel 6 WVW. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit.
De verdediging refereert zich aan een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 4 november 2021 een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het ongeval en de gevolgen ervan hebben op zitting niet ter discussie gestaan. Verdachte heeft geen voorrang verleend aan het voertuig dat voor hem van rechts kwam.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarnaast met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane maximum snelheid heeft gereden. [getuige 1] , die op dat moment aan het werk was als vrachtwagenchauffeur en achter [slachtoffer] reed, schrok van de snelheid waarmee verdachte aan kwam rijden. Ook [getuige 2] spreekt van een auto die met hoge snelheid reed, veel harder dan de maximaal toegestane snelheid. Beiden schatten de snelheid op ongeveer 80 km per uur. Deze verklaringen in samenhang bezien met de verklaring van verdachte, opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 november 2021, waarin hij zegt dat hij gewoon te hard heeft gereden, acht de rechtbank voldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte zich op 4 november 2021 tevens schuldig heeft gemaakt aan een snelheidsovertreding. Er is geen aanleiding om een andere lezing aan de verklaring van verdachte te geven dan dat hij te hard, in ieder geval harder dan de maximale snelheid, heeft gereden.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag hoe deze gedragingen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Aan verdachte is primair ten laste gelegd, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW. Bij de vraag of sprake is van ‘schuld’ aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Het gedrag van verdachte moet worden afgemeten aan dat wat van een verkeersdeelnemer, in dit geval een bestuurder van een auto, in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daartoe behoort in ieder geval dat hij of zij de toegestane snelheid in acht neemt, zich aan de geldende verkeersregels ter plaatse houdt en zijn verkeersgedrag aanpast aan de situatie. Op 4 november 2021 was het mistig en donker. De situatie ter plaatse vroeg om extra oplettendheid. Verdachte is desondanks met een hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan een gelijkwaardige kruising opgereden, heeft nadat hij de vrachtwagen zag, gas bijgegeven en daarmee zijn snelheid niet geminderd voor het van rechtskomend verkeer waardoor hij in aanrijding is gekomen met [slachtoffer] die daardoor zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door voornoemde combinatie van gedragingen aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 4 november 2021 te Tilburg, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmede rijdende over de weg, de Kranenberg en de Heieinde, zich zodanig
heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden, immers heeft hij aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend,
- geen voorrang verleend aan een van rechts komend motorrijtuig (personenauto)
op een gelijkwaardige kruising en
- met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum
snelheid van 50 kilometer per uur gereden
en
- onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het naderen van een gelijkwaardige
kruising,
waardoor hij met de door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) in
botsing is gekomen met een personenauto (Fiat Seicento met [kenteken] ), door welk verkeersongeval, [slachtoffer] (zijnde de bestuurder van die personenauto) zwaar lichamelijk letsel, werd toegebracht, te weten:een ribfractuur en een bekkenfractuur en schade aan de lever en schade aan de nier en schade aan de milt
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 100 uren en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Zo de rechtbank een andersluidend oordeel is toegedaan, verzoekt de verdediging aan verdachte een werkstraf op te leggen voor de duur van 100 uur en daarnaast een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden.
Bij een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, verzoekt de verdediging aan verdachte een geldboete op te leggen en daarnaast een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 4 november 2021 heeft verdachte een ongeval veroorzaakt waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft onverantwoord hard gereden en geen voorrang verleend aan de van rechtskomende bestuurder waardoor er een ernstig ongeval heeft plaatsgevonden. Het ongeval heeft het leven van [slachtoffer] volledig overhoop gegooid, zo geeft hij aan in zijn slachtofferverklaring. Hij is nog steeds aan het herstellen en worstelt nog dagelijks met zijn beperkingen. Ook psychisch heeft het de nodige impact gehad.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde eis recht doet aan de ernst van het feit. Daarbij komt de eis nagenoeg overeen met de oriëntatiepunten zoals in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de rechtspraak geformuleerd voor de straftoemeting bij overtreding van artikel 6 WVW. Dat oriëntatiepunt is een taakstraf van 120 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 6 maanden.
De rechtbank legt aan verdachte een werkstraf op voor de duur van 100 uren en daarnaast een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. De rechtbank ziet geen redenen een (gedeeltelijke) voorwaardelijke ontzegging op te leggen. Er is niet gebleken dat verdachte zonder rijbewijs niet op zijn werk kan komen. De rechtbank zal hier bij de strafoplegging dan ook geen rekening mee houden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 dagen;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 (zes) maanden;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Uiterwijk, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en mr. M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 december 2022.