ECLI:NL:RBZWB:2022:7911

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_363
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het herzieningsverzoek van een Wajong-uitkering in het kader van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2022 wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van een eerder besluit van het UWV behandeld. Eiseres had in 2013 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die was afgewezen omdat zij in staat werd geacht 75% van het minimumloon te verdienen. Eiseres heeft in 2020 een herzieningsverzoek ingediend, waarbij zij nieuwe feiten en omstandigheden aanvoert die volgens haar niet eerder zijn meegewogen. De rechtbank onderzoekt of het UWV terecht heeft geweigerd om het besluit van 27 juni 2013 te herzien. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd het besluit te herzien, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die een andere beoordeling rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat de medische situatie van eiseres in essentie niet is veranderd en dat de eerder vastgestelde beperkingen nog steeds van toepassing zijn. Eiseres heeft weliswaar nieuwe informatie overgelegd, maar deze bevestigt vooral de eerder bekende problemen en leidt niet tot de conclusie dat de eerdere beoordeling onjuist was. De rechtbank oordeelt dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat de afwijzing van het herzieningsverzoek terecht is. Echter, de rechtbank constateert ook dat het UWV niet volledig heeft beoordeeld of eiseres binnen 5 jaar na haar 18e verjaardag of na afloop van haar studie als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak om nieuwe feiten en omstandigheden goed te onderbouwen in herzieningsprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/363 WAJONG T
tussenuitspraak van 21 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. E.W.J.M. Janssens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV, verweerder,
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van het besluit van 27 juni 2013, waarbij geweigerd is aan haar een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong; thans: de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten) toe te kennen.
Het UWV heeft dit verzoek met het besluit van 22 juni 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 december 2020 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar moeder, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
Eiseres is geboren op [datum] 1995. Op 1 mei 2013 heeft zij bij het UWV een aanvraag ingediend om Wajong.
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft het UWV deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres
75% van het minimumloon kan verdienen. Het UWV heeft dit besluit mede gebaseerd op de conclusies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] van 11 juni 2013.
In juli 2016 heeft eiseres haar MBO-3 opleiding afgerond. Dat is een studie zoals bedoeld in artikel 1:4 van de Wajong.
Op 13 december 2016 heeft eiseres bij het UWV een aanvraag ‘Beoordeling arbeids-vermogen’ ingediend.
Bij besluit van 13 april 2017 heeft het UWV aan eiseres een indicatie banenafspraak toegekend, omdat eiseres arbeidsvermogen heeft maar niet het minimumloon kan verdienen. Het UWV heeft zich daarbij gebaseerd op onder meer de conclusies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] van 4 april 2017.
Eiseres is met ingang van 10 november 2018 voor 17 uur per week als catering-medewerkster werkzaam bij de [naam bedrijf] , per 22 februari 2020 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Zij verricht dit werk met begeleiding van een jobcoach.
Op 1 april 2020 heeft eiseres aan het UWV verzocht om terug te komen op het besluit van 27 juni 2013 (herzieningsverzoek) en een aanvraag ‘beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend.
Bij besluit van 22 juni 2020 heeft het UWV het herzieningsverzoek afgewezen, omdat eiseres geen nieuwe informatie heeft overgelegd.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
Het UWV stelt dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Hij heeft het verzoek van eiseres om terug te komen op het besluit van 27 juni 2013 – het herzieningsverzoek – daarom afgewezen.
Daarnaast stelt het UWV dat het recht op arbeidsondersteuning, gelet op de datum van de aanvraag, niet meer kan ingaan. Het recht op arbeidsondersteuning ontstaat namelijk niet eerder dan op de dag waarop de aanvraag werd ingediend dan wel 16 weken na die dag. Nu het UWV de aanvraag van eiseres op 1 april 2020 heeft ontvangen kan het recht op arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010 niet meer ontstaan.

Beroepsgronden

Eiseres stelt dat er wel nieuwe feiten en omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten opzichte van de beoordeling in 2013. Uit die beoordeling blijkt dat er destijds volgens het UWV geen noodzaak bestond tot speciale begeleiding op een hoger niveau of een meer dan gebruikelijke feedback. Sindsdien is echter komen vast te staan dat er wel degelijk sprake is van een noodzaak tot continue en intensieve begeleiding vanwege de PDD-NOS en NLD-problematiek van eiseres.
Die noodzaak blijkt uit informatie van jobcoach [naam jobcoach] van 6 augustus 2020 en van mobiliteitscoach [naam mobiliteitscoach] van 21 juli 2020. Daarin is expliciet vermeld dat er intensieve coaching on the job vereist is en dat eiseres niet in staat is om één uur aaneengesloten te werken zonder aansturing, omdat zij het werk zelf niet ziet en iemand nodig heeft die haar bijstuurt en een keuze maakt uit het aanbod van taken. Daarnaast blijkt eiseres veel moeite te hebben met het omschakelen naar een andere taak en gaat eiseres na elke taak naar haar leidinggevende om een andere taak te vragen.
Voorts blijkt uit de verklaring van psychotherapeute [naam psychotherapeute] van 29 juli 2020 niet alleen van (niet eerder meegewogen) emotieregulatieklachten maar ook dat eiseres niet in staat is om zelfstandig een opdracht te vervullen – ook al is dat een korte – zonder aangestuurd en begeleid te worden op emotioneel gebied.
Volgens eiseres blijkt verder dat uit de niet eerder meegewogen gegevens van de behandelend sector dat eiseres vanwege PDD-NOS en NLD-problematiek een aantal beperkingen ondervindt waar eerder geen rekening mee is gehouden.
Uit de verklaring van [naam psychotherapeute] en het samenwerkingsplan van [naam instantie] van 22 februari 2018 blijkt van emotieregulatieproblematiek die aanleiding geeft tot – niet eerder aangenomen – beperkingen ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van anderen, eigen gevoelens uiten en aangewezen zijn op werk zonder veelvuldig contact met klanten, hulpbehoevenden en collega’s.
Daarnaast blijkt uit het samenwerkingsplan van [naam instantie] , de evaluatie van [naam persoon] van 27 maart 2020 en het plan van aanpak de gemeente Tilburg van 24 maart 2017 van de nodige stress- en overprikkelingsklachten welke aanleiding geven tot – niet eerder aangenomen – beperkingen ten aanzien van het vasthouden (en verdelen) van de aandacht, doelmatig en zelfstandig handelen en aangewezen zijn op werk zonder storingen en onderbrekingen.
Verder blijkt uit de verklaring van [naam jobcoach] en de evaluatie van [naam persoon] dat vanwege de door eiseres ondervonden klachten en daaruit voortvloeiende vermoeidheidsklachten het voor haar niet mogelijk is om langere tijd/structureel 20 uur per week verdeeld over
4 dagen te werken en dat zij daarom ook regelmatig uitvalt. [naam jobcoach] stelt dat sprake is van een zodanige mate dat het werk ten koste gaat van de welzijn en gezondheid van eiseres.
Eiseres meent dan ook dat een urenbeperking gesteld moet worden. Omdat uit haar dagverhaal en onvermogen om structureel 5 uur per dag te werken blijkt dat eiseres binnen
4 uur werken een zodanige recuperatietijd nodig heeft dat zij op dezelfde dag niet nogmaals een arbeidsprestatie van 2 uur kan leveren, dient er van uit te worden gegaan dat eiseres voor minder dan 4 uur per dag en 20 uur per week belastbaar is.
Eiseres stelt dat er vanwege deze nieuwe feiten of omstandigheden voldoende reden bestaat om de eerdere afwijzing van Wajong te herzien omdat zij niet – zoals eerder aangenomen – in staat kan worden geacht om 75% van het minimumloon te verdienen.
In de praktijk is ook gebleken dat eiseres daartoe niet in staat is. Dat blijkt uit de aanvullende bijstandsuitkering die eiseres ontvangt en de verklaring van [naam jobcoach] , waarin is vermeld dat eiseres een loonwaarde van 60% heeft, maar ook uit het rapport van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] van 28 maart 2017 waarin is geconcludeerd dat eiseres niet het minimumloon kan verdienen.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden geweigerd heeft om zijn besluit van 27 juni 2013 te herzien.
Het UWV heeft dat geweigerd omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Daarnaast stelt het UWV dat het recht op arbeidsondersteuning, gelet op de datum van de aanvraag, niet meer kan ingaan.
Het UWV heeft zijn standpunt gebaseerd op de conclusies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] van 10 juni 2020 en van verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) [naam verzekeringsarts b&b] van 7 december 2020.
Medische beoordeling
De verzekeringsarts heeft de medische problematiek die reeds bekend was in het dossier vergeleken met de medische problematiek beschreven in de nieuw ontvangen informatie en de huidige belastbaarheid van eiseres vergeleken met haar belastbaarheid ten tijde van de eerdere Wajongbeoordeling in 2013. Na vergelijking is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat er geen wezenlijke verandering in de medische situatie van eiseres is opgetreden. De beschreven ervaren belemmeringen komen overeen met de belemmeringen ten tijde van de eerdere Wajongbeoordeling en zijn niet wezenlijk veranderd. De verzekeringsarts ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de belastbaarheid van eiseres veranderd is. Bij de eerdere beoordeling is aangegeven dat eiseres als gevolg van haar beperkingen is aangewezen op begeleiding. Dat er sprake is van een begeleidingsbehoefte blijkt bij de huidige beoordeling onder andere uit het gegeven dat eiseres wordt begeleid door een jobcoach en het RAC. Uit een recent verslag van de begeleidende instantie blijkt dat eiseres de afgelopen periode stappen heeft gemaakt in haar ontwikkeling en dat de behoefte aan begeleiding langzaam wat lijkt af te nemen. De verzekeringsarts komt tot de conclusie dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven het besluit van 27 juni 2013 te herzien, en dat er geen sprake is van een toename van beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak binnen 5 jaar na de beoordeling in 2013.
De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en de informatie die eiseres in bezwaar heeft overgelegd in zijn onderzoek betrokken. Ook de verzekeringsarts b&b concludeert dat er van nieuwe feiten of omstandigheden geen sprake is. De verzekeringsarts b&b stelt dat al in 2013 bekend was dat eiseres een pervasieve ontwikkelingsstoornis en een leerstoornis heeft. PDD-NOS valt onder de pervasieve ontwikkelingsstoornis en NLD is een leerstoornis. Ook al zou er nu een andere diagnose zijn gesteld dan betekent dat nog niet dat er sprake is van een nieuw feit. Een diagnose maakt namelijk de bevindingen en de gerapporteerde klachten in 2013 niet anders. Eiseres is in 2013 en 2017 beoordeeld door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] . Hij heeft in 2017 aangegeven dat de beperkingen van eiseres niet zijn veranderd. Dit ondersteunt de inschatting van de primaire verzekeringsarts dat er geen sprake is van een toename binnen 5 jaar. Het beeld is in essentie niet veranderd. Dat is ook niet te verwachten. De recent ingebrachte informatie bevestigt alleen maar de problemen die al bekend waren, maar daarmee is in de destijds opgestelde FML rekening gehouden. Wat volgens de verzekeringsarts b&b wel mogelijk is is dat eiseres met extra begeleiding en ondersteuning tot meer in staat zal zijn. Dat eiseres extra begeleiding of ondersteuning nodig zou hebben om gemakkelijker geschikt werk te kunnen vinden, betekent nog niet dat de belastbaarheid destijds onjuist is vastgesteld. De verzekeringsarts rapporteerde in 2013 ook al dat het laagste begeleidingsniveau nodig was. Door de primaire verzekeringsarts is beschreven dat de begeleidingsbehoefte van eiseres in wezen nog niet veranderd is. De verzekeringsarts b&b acht de oordeelsvorming van de primaire verzekeringsarts geheel navolgbaar.
In beroep heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op de beroepsgronden. De verzekeringsarts b&b stelt met de problemen die eiseres ervaart destijds in de belastbaarheid rekening is gehouden. Dat eiseres daarvan nu een andere weging wenst qua beperkingen is natuurlijk geen nieuw feit. Alleen als gebleken zou zijn van evidente fouten in de voorgaande beoordeling zou er afgeweken kunnen worden. Maar dat is zeker niet het geval. Eiseres is in 2013 en 2017 gezien door een verzekeringsarts waarbij er geen sprake bleek van verandering van het beeld. Bij Wajongparticipatie kan extra begeleiding en ondersteuning worden geboden. Dat staat functieduiding niet in de weg. Bovendien is eiseres in 2018 gaan werken. Dit ondersteunt niet dat de situatie van eiseres binnen 5 jaar veranderd zou zijn. In het rapport van de verzekeringsarts uit 2013 staat dat sprake is van een leerstoornis. Dat dat nu diagnostisch gelabeld wordt als NLD is geen nieuw feit. Een nieuwe of andere diagnose is dat volgens de verzekeringsarts b&b feitelijk maar zelden.
Herziening voor het verleden en de toekomst
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de bestuursrechter in een geval als dit, waarin het bestuursorgaan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb toepast, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Wat betreft de periode na indiening van het herzieningsverzoek moet een minder terughoudende beoordeling worden gehanteerd dan wat betreft de periode daarvoor. Daarbij zal het bij een duuraanspraak in de regel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen. Met andere woorden, als het besluit destijds onjuist was, dan zou voor de toekomst een Wajonguitkering toegekend kunnen worden. Als het besluit destijds niet onjuist was, dan is er ook geen reden voor herziening voor de toekomst.
Nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden zijn feiten of omstandigheden die zich ná het eerdere besluit hebben voorgedaan. Het kan ook gaan om feiten of omstandigheden die zich wel vóór het eerdere besluit hebben voorgedaan, maar die niet vóór dat besluit naar voren konden worden gebracht. Een medisch rapport is op zich niet aan te merken als een nieuw feit, maar uit een medisch rapport kan de aanwezigheid van een nieuw feit blijken.
Eiseres moet dus aan de hand van nieuwe feiten of omstandigheden aantonen dat zij meer beperkt was dan het UWV bij de beoordeling in 2013 heeft aangenomen.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn bij haar aanvraag en in bezwaar diverse stukken overgelegd. Het gaat om informatie van [naam instantie] , het RAC, de jobcoach, de mobiliteitscoach, psychotherapeute [naam psychotherapeute] en de gemeente Tilburg. Volgens eiseres blijkt hieruit dat zij in 2013 meer beperkt was dan door het UWV aangenomen. Zo is indertijd niet dan wel onvoldoende rekening gehouden met onder meer haar PDD-NOS en NLD-problematiek, haar emotieregulatieproblematiek en stress- en overprikkelingsklachten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV in hetgeen eiseres heeft gesteld en in de door haar overgelegde stukken geen reden hoeven zien om terug te komen op het besluit van 27 juni 2013. Uit die stukken kan niet worden afgeleid dat de beoordeling in 2013 van de beperkingen en belastbaarheid van eiseres onjuist is geweest. Behalve dat de overgelegde stukken grotendeels niet-medische stukken betreffen, kan uit deze stukken niet worden afgeleid dat die informatie mede betrekking heeft op de beoordeling in 2013. Die stukken bevatten geen objectief medische informatie waaruit (expliciet) meer beperkingen blijken dan vastgesteld in 2013. De verzekeringsarts b&b heeft er daarbij terecht op gewezen dat de aandoeningen van eiseres, waaronder PDD-NOS en NLD, bij de beoordeling in 2013 bekend waren en dat met de daaruit voortvloeiende klachten rekening is gehouden. Dat het besluit van 27 juni 2013 onjuist is, is dus niet gebleken.
Omdat de rechtbank geen reden ziet om het besluit van 27 juni 2013 onjuist te achten, ziet zij ook geen aanleiding voor het oordeel dat het UWV het besluit van 27 juni 2013 voor de toekomst zou moeten herzien.
De rechtbank acht de weigering van het UWV om het besluit van 27 juni 2013 te herzien evenmin evident onredelijk. Zij acht daarbij mede van belang dat niet is gebleken dat dat besluit onmiskenbaar onjuist is.
Toegenomen arbeidsongeschiktheid/Amberbeoordeling
Voor zover eiseres met haar herzieningsverzoek ook bedoeld heeft een beroep te doen op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 2:3 van de Wajong overweegt de rechtbank dat het UWV terecht heeft gesteld dat artikel 2:15 van de Wajong in de weg staat aan het ontstaan van een recht op arbeids- en inkomensondersteuning.
Het herzieningsverzoek van eiseres dient echter ook te worden aangemerkt als een aanvraag om in aanmerking te worden gebracht voor een Wajonguitkering op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong. [1]
Bij deze Amberbeoordeling gaat het om de vraag of bij eiseres binnen 5 jaar na haar
18e verjaardag dan wel binnen 5 jaar na afloop van haar studie sprake was van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen.
Uit de rapportages van de verzekeringsartsen zou kunnen worden afgeleid dat zij (deels) hebben beoordeeld of daarvan binnen 5 jaar na de 18e verjaardag van eiseres (op [datum] 2013) sprake was. De primaire verzekeringsarts noemt namelijk de periode van 5 jaar na de beoordeling in 2013. Die beoordeling was in juni 2013. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt echter niet dat zij (ook) een Amberboordeling hebben gemaakt die ziet op de periode van 5 jaar na afronding door eiseres van haar studie, de periode van juli 2016 tot juli 2021. Daarmee is de beoordeling en het onderzoek van het UWV niet volledig geweest.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank komt tot de slotsom dat het bestreden besluit voor wat betreft de weigering tot herziening voor het verleden en de toekomst standhoudt. Dat geldt echter niet voor de Amberbeoordeling als bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid van de Wajong. Voor wat betreft die beoordeling lijdt het bestreden besluit aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om het gebrek te herstellen.
Daartoe zal het UWV een verzekeringsarts b&b moeten laten beoordelen of eiseres binnen
5 jaar na afloop van haar studie (vóór juli 2021) alsnog als jonggehandicapte in de zin van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong kan worden aangemerkt. De rechtbank gaat er van uit dat bij die beoordeling de door eiseres overgelegde stukken zullen worden betrokken.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op
8 weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen
2 weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen 4 weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen 2 weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier op 21 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Artikel 1:4
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt als studerende aangemerkt de persoon:
a. die studiefinanciering, niet zijnde het levenlanglerenkrediet, ontvangt op grond van de Wet studiefinanciering 2000;
b. die een financiële voorziening ontvangt als bedoeld in artikel 7.51, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
c. die een tegemoetkoming ontvangt op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
d. voor wie de verzekerde in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag ontvangt op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a of onderdeel b, van die wet;
e. die, hoewel hij niet op grond van de onderdelen a tot en met d als studerende wordt aangemerkt, niettemin in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt gedurende gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal, voor zolang hij de leeftijd van 30 jaar nog niet heeft bereikt.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ook andere dan de in het eerste lid bedoelde personen als studerende worden aangemerkt.
Artikel 1a:1
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 maart 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:52)