ECLI:NL:RBZWB:2022:7892

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
02/082008-22, 02/138276-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van politiebus en gevaarlijk rijgedrag met schade aan voertuigen

Op 1 april 2022 heeft de verdachte, een verwarde man, een politiebus gestolen in Roosendaal. Tijdens een achtervolging door de politie heeft hij zich schuldig gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag, waarbij hij met hoge snelheid en zonder enige voorzichtigheid door het verkeer reed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere voertuigen heeft beschadigd en dat hij de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van acht maanden en TBS met dwangverpleging, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was en legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, met een ontzegging van de rijbevoegdheid van achttien maanden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk de dood of zwaar lichamelijk letsel van een verbalisant wilde veroorzaken. De benadeelde partij, de Nationale Politie, vorderde schadevergoeding voor de beschadigde voertuigen, waarvan een deel werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar dat de omstandigheden van de zaak en zijn psychische toestand in strafverminderende zin meegewogen moesten worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/082008-22, 02/138276-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 23 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ook is de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer en de vordering van de benadeelde partij Nationale politie, eenheid Rotterdam behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: een voertuig van de politie Zeeland-West-Brabant heeft gestolen;
feit 2: heeft geprobeerd [verbalisant 1] van het leven te beroven, dan wel dat hij heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij hem heeft bedreigd;
feit 3: meerdere voertuigen heeft beschadigd;
feit 4: als bestuurder van een voertuig opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was, dan wel dat verdachte gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte een voertuig van de politie heeft gestolen (feit 1). Verdachte heeft dit feit bekend. Ook kan worden bewezen dat verdachte zonder enige vermindering van snelheid op het voertuig, waarin [verbalisant 1] zat, is ingereden (feit 2). Dit levert niet de primair tenlastegelegde poging doodslag op, zodat daarvan vrijspraak wordt gevorderd. Het handelen van verdachte levert wel de subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling op. Verder acht de officier van justitie bewezen dat verdachte meerdere voertuigen heeft vernield (feit 3) en zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 4). Op de zitting heeft de officier van justitie de volgens haar redengevende bewijsmiddelen naar voren gebracht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Voor de bewezenverklaring van de diefstal van het voertuig van de politie (feit 1) refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging bepleit vrijspraak voor de onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. Er kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel. Bovendien heeft verdachte die aanmerkelijke kans niet aanvaard. Ook wordt vrijspraak bepleit voor het onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde feit, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [verbalisant 1] zich bedreigd zou voelen. Daarnaast kan de snelheid waarmee verdachte heeft gereden niet worden vastgesteld, waardoor het bedreigende karakter van het handelen van verdachte onduidelijk is.
De verdediging refereert zich voor de bewezenverklaring van de vernieling van de voertuigen met kentekens [kenteken 1] , [kenteken 2] , [kenteken 3] en [kenteken 4] aan het oordeel van de rechtbank (feit 3). Voor de vernieling van het voertuig met kenteken [kenteken 5] dient verdachte te worden vrijgesproken vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ook voor feit 4 primair bepleit de verdediging partiële vrijspraak. Ten aanzien van het meerdere malen een afslag op rijden en vervolgens over het verdrijvingsvlak en/of de vluchtstrook terug de weg op rijden en het door rood rijden, kan niet worden vastgesteld dat er gevaar te duchten was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 Diefstal politiebus
In aansluiting op de aangifte namens de politie en de bevindingen van [verbalisant 2] heeft verdachte op zitting bekend op 1 april 2022 in Roosendaal een politiebus met kenteken [kenteken 1] te hebben gestolen.
Deze diefstal door de op dat moment verwarde verdachte vond plaats onder het oog van een aantal verbalisanten waarna de achtervolging is ingezet. Bij die achtervolging hebben steeds meer politievoertuigen bijstand verleend. Op zitting heeft niet ter discussie gestaan dat daarbij een dollemansrit door verdachte heeft plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft een vrachtwagen op een rotonde de vrije doorgang voor de spookrijdende verdachte geblokkeerd, waarna de door hem bestuurde politiebus tot stilstand kwam tegen de trottoirband. Verdachte kwam vervolgens uit de politiebus en kon worden aangehouden. De hierna te bespreken feiten 2 tot en met 4 zien op een of meer incidenten tijdens voornoemde dollemansrit.
Feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair
Poging doodslag en poging zware mishandeling
Op basis van het dossier en de (ook op zitting bekeken) beelden van het betreffende incident staat vast dat de door verdachte bestuurde politiebus op een rotonde tegen het politievoertuig van [verbalisant 1] is gereden. Op basis van de beelden en de overige inhoud van het dossier kan niet bewezen worden dat verdachte op dat moment [verbalisant 1] willens en wetens van het leven wilde beroven of zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Van vol opzet was dus geen sprake en dat heeft op zitting ook niet ter discussie gestaan. De verwarde verdachte was op weg om ‘mensen te redden’ en wilde ontkomen aan de politie. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of er bij de aanrijding met [verbalisant 1] wel sprake was van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood of zwaar lichamelijk letsel - aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De feitelijke gedragingen die verdachte in de tenlastelegging bij alle varianten onder feit 2 worden verweten zijn dat hij als bestuurder van een voertuig zonder enige vermindering van snelheid en/of met hoge, althans aanzienlijke snelheid, in tegengestelde richting op het voertuig is ingereden waarin [verbalisant 1] zich bevond. Op basis van de beelden en de overige inhoud van het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet bewezen worden dat verdachte op het moment van de aanrijding reed met hoge, althans aanzienlijke snelheid. Bovendien staat op basis van de beelden vast dat verdachte niet in tegengestelde rijrichting op het voertuig van [verbalisant 1] is ingereden. Verdachte passeert weliswaar een vluchtheuvel aan de verkeerde kant, maar vervolgt meteen daarna alsnog de rijrichting van de rotonde. Verdachte en [verbalisant 1] rijden vervolgens op de rotonde in feite allebei (kort) dezelfde kant uit. Verdachte wil echter bij de eerstvolgende afrit van de rotonde verlaten en [verbalisant 1] komt tegelijkertijd vanaf rechts zijn kant op. [verbalisant 1] rijdt op het moment van aanrijding heel rustig en verdachte rijdt ook niet met een in dit verband noemenswaardige snelheid. Verdachte raakt met de politiebus het voertuig van [verbalisant 1] tegen de achterportier aan de bestuurderszijde en vervolgt zijn weg. Het voertuig van [verbalisant 1] blijft eigenlijk meteen stilstaan op de rotonde. Dat voertuig van [verbalisant 1] tot slot is een zogeheten snel interventievoertuig wat een zware en extra beveiligde auto is, in deze een Audi A6.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant 1] . De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging doodslag en de subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling.
Bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank ook van oordeel dat de aanrijding niet van zodanige aard was en onder zodanige omstandigheden is gepleegd dat bij [verbalisant 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij gedood zou worden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van de meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging.
Feit 3 Beschadigingen voertuigen
Gelet op de diverse processen-verbaal van bevindingen van betrokken politiemensen kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de in de tenlastelegging met kenteken genoemde politievoertuigen opzettelijk heeft beschadigd. Dat geldt ook voor het politievoertuig met kenteken [kenteken 6] , dat dan bij de bewezenverklaring van feit 3 hierna in 4.4 valt onder “en andere”. Ook de beschadiging van het voertuig met kenteken [kenteken 5] kan wettig en overtuigend bewezen worden. In de aangifte van [aangever] wordt weliswaar geen kenteken genoemd van het herkenbare politievoertuig dat een van zijn lesauto’s heeft geraakt, maar uit het dossier blijkt niet dat enig ander politievoertuig tijdens de dollemansrit van verdachte schade heeft veroorzaakt bij een burgervoertuig. Bovendien blijkt uit diverse processen-verbaal van bevindingen dat verdachte ook op de N214 heeft gereden waar de aanrijding van de lesauto heeft plaatsgevonden. Tot slot blijkt uit diverse processen-verbaal van bevindingen dat naast de lesauto ook andere burgervoertuigen geraakt zijn door verdachte met zijn gestolen politiebus en (dus) beschadigd.
Feit 4 primair: Overtreding artikel 5a WVW
Voor het primair tenlastegelegde dient de rechtbank dient te beoordelen of verdachte tijdens zijn rit met de gestolen politiebus (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte alle in de tenlastelegging genoemde feitelijke rijgedragingen heeft verricht. Uit de bewijsmiddelen volgt niet alleen dat (a) verdachte de verkeersregels heeft geschonden, maar ook dat (b) hij dat in ernstige mate heeft gedaan. Daarbij neemt de rechtbank ook de verklaring van zijn vriendin mee dat verdachte toen hij die dag thuis weg ging onder invloed was van alcohol en drugs. Die verklaring vindt bevestiging in de politieverklaring van verdachte zelf dat hij zeker weten verslaafd is aan alcohol en heel veel alcohol drinkt op een dag. Volgens eigen zeggen is hij ook verslaafd aan drugs, maar dat vindt hij een lichte verslaving. Verdachte schond de verkeersregels dus in ernstige mate en deed dat (c) opzettelijk. Hij wilde immers mensen gaan helpen en daarom aan de politie ontkomen. Ook dat heeft op zitting niet ter discussie gestaan. Gelet op de dag, het moment van de dag en het overige verkeer op de wegen waarop verdachte met de politiebus deze handelingen verrichte was daardoor naar het oordeel van de rechtbank tot slot (d) gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dat laatste ook geldt voor meerdere malen een afslag op rijden en vervolgens over het verdrijvingsvlak en/of de vluchtstrook terug de weg op rijden en het door rood rijden. Dat gevaar was naar algemene ervaringsregels voorzienbaar. De rechtbank acht de tenlastegelegde overtreding van artikel 5a WVW dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 1 april 2022 te Roosendaal een voertuig ( [kenteken 1] ), dat geheel aan politie Zeeland-West-Brabant toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
op 1 april 2022 in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk meer voertuigen (met de kentekens [kenteken 1] , [kenteken 2] , [kenteken 3] , [kenteken 4] , [kenteken 5] en andere), die aan anderen toebehoorden, heeft beschadigd;
4
op 1 april 2022 in Nederland, als bestuurder van een voertuig (Volkswagen, kenteken [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de weg, de A17, A16, N3 en N214, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden, door – terwijl verdachte werd achtervolgd door een of meerdere politievoertuig(en), dat/die was/waren voorzien van optische en/of geluidsignalen -
- met een snelheid van 160 km/u, dan wel met aanzienlijk hogere snelheden dan de ter plaatse toegestane maximumsnelhe(i)d(en) van 80 km/u en/of 100 km/u, te rijden,
- meerdere voertuigen gevaarlijk in te halen,
- meerdere malen een afslag op te rijden en vervolgens over het verdrijvingsvlak en de vluchtstrook terug de weg op te rijden,
- op de A16 bij de afslag Dordrecht door rood licht te rijden, rechtsaf de N3 op,
- tegen de verkeersrichting in te rijden en
- op één of meer rotondes via de linkerzijde over te steken en/of rond te rijden, door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwang) en een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van het voorarrest. Zij heeft daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid van achttien maanden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de geringe justitiële documentatie van verdachte en de omstandigheden dat hij geen psychiatrische voorgeschiedenis heeft en zijn houding sinds hij in detentie verblijft, is veranderd. Daarnaast wordt verzocht om aan verdachte geen tbs op te leggen. Er wordt niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een tbs, omdat de bevindingen van de pro-justitiarapporteurs niet voldoen aan de hoge motiveringseis voor het gevaarscriterium. De oplegging van een tbs voldoet ook niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarnaast is de uitvoering van een tbs praktisch niet haalbaar vanwege de vreemdelingenrechtelijke status van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Op 1 april 2022 heeft verdachte zich gemeld bij het politiebureau, waarbij hij op de aanwezige verbalisanten een verwarde indruk maakte. Verdachte is vervolgens het politiebureau uitgelopen, maar wordt even later door de verbalisanten weer op straat gezien. Op het moment dat de verbalisanten naar verdachte toe lopen, gaat hij aan de passagierszijde in een politieauto zitten waarna een verbalisant pepperspray in zijn ogen spuit. Hij verlaat dan dat politievoertuig, maar stapt meteen daarna in een ander politievoertuig met draaiende motor. De verbalisanten hebben nog geprobeerd om verdachte tegen te houden door hem te trappen en weer met pepperspray te spuiten, maar verdachte slaagde erin om het politievoertuig in een versnelling te zetten en weg te rijden. Hierna volgt een dollemansrit. Verdachte is door vele politievoertuigen met optische- en geluidssignalen gedurende een uur lang achtervolgd. Tijdens deze achtervolging heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige verkeersovertredingen, die stuk voor stuk zeer gevaarzettend zijn. Verdachte heeft met een snelheid van 160 km/u gereden, maar ook op vele andere plaatsen met aanzienlijk hogere snelheden dan was toegestaan. Daarnaast heeft verdachte gevaarlijke inhaalmanoeuvres gemaakt en meerdere keren op een afslag gereden om vervolgens over het verdrijvingsvlak of vluchtstrook terug de weg op te rijden. Ook heeft verdachte doorgereden bij een verkeerslicht dat op rood stond, tegen de verkeersrichting in gereden en is rotondes via de linkerzijde opgereden. Dit alles heeft verdachte gedaan midden op de dag, bij druk verkeer en op sommige momenten zelfs binnen de bebouwde kom. Verdachte is tijdens de dollemansrit tegen meerdere voertuigen aan gereden, waardoor aan deze voertuigen schade is ontstaan. Het is een wonder dat het enkel bij schade aan voertuigen is gebleven en er geen doden of gewonden zijn gevallen.
Persoon van verdachte
Over verdachte is een pro-justitiarapport opgemaakt. Daaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis door alcohol en/of amfetamine, een persoonlijkheidsstoornis met borderline, narcistische en antisociale trekken en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Uit de rapportages en de op de terechtzitting door de benoemde deskundigen gegeven toelichting blijkt dat die stoornissen ook van invloed waren op het gedrag van de verdachte ten tijde van het plaatsvinden van de bewezenverklaarde feiten. Op grond waarvan wordt geadviseerd deze feiten in enige verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en zal dit verderop in strafverminderende zin meewegen bij de bepaling van de straf.
Geadviseerde maatregel tbs
Gelet op de ernst van de feiten, de ernstige en complexe problematiek van verdachte, zijn ongemotiveerde houding en het hoge recidiverisico adviseren de psychiater en de psycholoog om aan verdachte de tbs met dwang op te leggen. Een tbs met voorwaarden of een zorgmachtiging achten zij niet passend. De reclassering ziet volgens het advies van 5 december 2022 geen mogelijkheden om met interventies of toezicht het risico op recidive te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Uit de over verdachte opgemaakte rapportages en de op zitting gegeven toelichting van de psychiater, de psycholoog en de reclasseringsmedewerker blijkt dat verdachte langdurige en intensieve behandeling en begeleiding nodig heeft. Door alle deskundigen is benadrukt waarom een tbs met dwang hierbij noodzakelijk is. Hoewel de rechtbank de noodzaak van een langdurige en intensieve behandeling en begeleiding onderschrijft, stelt zij vast dat niet wordt voldaan aan de formele eisen die de wet stelt aan de oplegging van een tbs. Voor de bewezenverklaarde feiten kan geen tbs worden opgelegd; ook niet voor de bewezenverklaarde overtreding van artikel 5a WVW. Voor die overtreding in deze zaak vindt de rechtbank het voorstelbaar dat een dergelijke maatregel wel opgelegd zou kunnen worden, maar dat is aan de wetgever.
Oplegging van een straf en maatregel
Gelet op de ernst van de feiten, in het bijzonder het zeer gevaarzettende karakter van de overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994, is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Daarbij heeft verdachte de feiten gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep van een eerdere voorwaardelijke veroordeling. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden en voor feit 4 daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid van achttien maanden.
Omdat het voorarrest van verdachte langer duurde dan de op te leggen straf heeft de rechtbank bij afzonderlijke beslissing van 13 december 2022 de voorlopige hechtenis opgeheven.

7.De benadeelde partij Nationale politie, eenheid Rotterdam

De benadeelde partij vordert in totaal een schadevergoeding van in totaal € 18.871,06 voor de voertuigen met kentekens [kenteken 6] , [kenteken 4] en [kenteken 3] .
Voertuigen met kenteken [kenteken 6] en [kenteken 4]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 4.515,64 aan materiële schade voor feit 3. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Verdachte heeft met een gestolen politievoertuig tegen de voertuigen met kentekens [kenteken 6] en [kenteken 4] aangereden. Uit het dossier volgen geen aanwijzingen dat de politie tegen het door verdachte bestuurde politievoertuig heeft gereden om hem zo, tijdens de achtervolging, tot stoppen te brengen. Het staat dus vast dat de schade aan de voertuigen met kentekens [kenteken 6] en [kenteken 4] door verdachte is veroorzaakt. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde en onderbouwde schadevergoeding ter hoogte van € 4.515,64 acht de rechtbank dan ook toewijsbaar.
Voertuig met kenteken [kenteken 3]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 14.355,42 aan materiële schade voor feit 3. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat het voertuig met kenteken [kenteken 3] met kracht tegen het voertuig waarin verdachte zat heeft gereden om verdachte, tijdens de achtervolging, tot stoppen te brengen. Verdachte is daarna zelf ook tegen het voertuig met kenteken [kenteken 3] gereden. Gelet op ook het eigen handelen van de politie is het niet duidelijk welk deel van de schade aan verdachte kan worden toegerekend. Nader onderzoek wie welke schade aan het voertuig met kenteken [kenteken 3] heeft veroorzaakt, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Anders dan door de verdediging is verzocht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen ter hoogte van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het niet aan de politie is om het schadebedrag zelf te innen, omdat de politie zelf niet de daartoe geëigende instantie is. De incassering van het schadebedrag is geen taak van de politie. De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen schade (€ 4.515,64) de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 1 april 2022.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft bij vordering van 15 juni 2022 gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 27 september 2021, ten uitvoer zal worden gelegd. Op de zitting is de officier van justitie bij deze vordering gebleven.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal;
feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een
ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd;
feit 4:overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1995;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging t.a.v. feit 1, 3 en 4
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zeven maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straf t.a.v. feit 4
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van achttien maanden;
Vordering tenuitvoerlegging, parketnummer 02/138276-21
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter d.d. 27 september 2021 aan verdachte is opgelegd
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van één week;
Benadeelde partij Nationale politie, eenheid Rotterdam
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Nationale politie, eenheid Rotterdam van € 4.515,64 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Nationale politie, eenheid Rotterdam, € 4.515,64 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 55 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. J.B. van den Beld en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 december 2022.
Mr. Van den Beld en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.