ECLI:NL:RBZWB:2022:7888

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
22/5016 tot en met 22/5023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaren en verzoeken om ambtshalve vermindering van belastingaanslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 22 december 2022, zijn belanghebbenden in beroep gegaan tegen het niet tijdig beslissen door de inspecteur van de belastingdienst op hun bezwaren en verzoeken om ambtshalve vermindering van belastingaanslagen. De belanghebbenden hadden op 20 januari 2022 bezwaren ingediend tegen hun aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 tot en met 2020. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbenden te vroeg in beroep zijn gegaan, omdat de wettelijke termijn van twee weken voor het indienen van beroep nog niet was verstreken. Echter, omdat de termijn inmiddels wel was verstreken en de inspecteur nog steeds geen besluiten had genomen, verklaart de rechtbank de beroepen ontvankelijk.

De rechtbank overweegt dat de inspecteur op een bezwaar binnen zes weken moet beslissen, en op een aanvraag binnen acht weken. Aangezien deze termijnen zijn overschreden, heeft de rechtbank besloten om zelf in de zaken te voorzien. Voor de bezwaren tegen de aanslagen verklaart de rechtbank deze niet-ontvankelijk, maar voor de verzoeken om ambtshalve vermindering wordt de inspecteur opgedragen om alsnog een beslissing te nemen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de inspecteur de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en draagt de inspecteur op het betaalde griffierecht te vergoeden aan de belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/5016 tot en met 22/5023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , uit [woonplaats] , belanghebbenden,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de beroepen die belanghebbenden hebben ingesteld omdat de inspecteur volgens hen niet op tijd heeft beslist op de bezwaren/verzoeken om ambtshalve vermindering van 20 januari 2022.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaken niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Belanghebbenden zijn te vroeg in beroep gegaan. De termijn van twee weken uit artikel 6:12 van de Awb was namelijk nog niet voorbij toen belanghebbenden de beroepen indienden. De hoofdregel is dan dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. In dit geval vindt de rechtbank dat de beroepen tóch ontvankelijk zijn, omdat de termijn inmiddels wel is verstreken en de inspecteur nog steeds geen besluiten heeft genomen.
Belanghebbenden hebben op 20 januari 2022 een brief verstuurd. Deze brief kan zowel worden opgevat als bezwaren tegen de aan hen opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2017 tot en met 2020 als verzoeken om ambtshalve vermindering van die aanslagen.
De inspecteur moet op een bezwaar binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Voor een aanvraag in de zin van artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geldt dat de inspecteur binnen acht weken moet beslissen. Tussen partijen is niet in geschil dat voornoemde termijnen waarbinnen de inspecteur had moeten beslissen voorbij zijn. Belanghebbenden hebben bij brief van 21 september 2022 ingestemd met verlenging van de beslistermijn tot en met 20 oktober 2022. Deze verlengde beslistermijn waarbinnen de inspecteur had moeten beslissen is ook voorbij. Belanghebbenden hebben de inspecteur bij brief van 21 oktober 2022 in gebreke gesteld.
De inspecteur heeft nog geen besluiten genomen. Dat is in principe aanleiding om de inspecteur op te dragen dat alsnog te doen. De rechtbank ziet echter aanleiding om in dit geval voor zover het de bezwaren betreft een andere voorziening te treffen op grond van artikel 8:55d, derde lid van de Awb en zelf in de zaken te voorzien. De reden daarvoor is dat de te nemen beslissingen naar het oordeel van de rechtbank slechts kunnen leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren tegen de aanslagen. Daarbij heeft de rechtbank de termijn tussen de aanslagen en het bezwaarschrift in aanmerking genomen en het feit dat belanghebbenden in bezwaar noch in beroep omstandigheden hebben aangevoerd betreffende de (verschoonbaarheid van de) overschrijding van de bezwaartermijn.
Voor wat betreft de verzoeken om ambtshalve vermindering zal de rechtbank de inspecteur wel opdragen om alsnog een beslissing op die verzoeken te nemen, omdat de te nemen beslissingen niet kennelijk zijn. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de inspecteur deze beslissingen in beginsel nemen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. Recent is bekend geworden dat het voornemen bestaat om een ‘massaal bezwaar plus’-procedure te voeren over de vraag of aan belastingplichtigen die niet tijdig bezwaar hebben gemaakt rechtsherstel, zoals ook belanghebbenden verzoeken, moet worden verleend. De aanwijzing zal naar verwachting begin 2023 plaatsvinden. [1] De rechtbank zal daarom de inspecteur opdragen om binnen vier weken na de datum van de beslissing om verzoeken als die van belanghebbenden al dan niet aan te wijzen als ‘massaal bezwaar plus’, een beslissing te nemen. Indien de aanwijzing voor de verzoeken van belanghebbenden geldt, dan wordt de termijn om te beslissen opgeschort tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop de collectieve uitspraak wordt gedaan.
De rechtbank bepaalt dat de inspecteur een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de inspecteur. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Belanghebbenden hebben recht op de dwangsom, elk voor hun eigen verzoeken om ambtshalve vermindering.
De beroepen zijn kennelijk gegrond omdat niet tijdig is beslist. De inspecteur wordt alleen voor wat betreft de verzoeken om ambtshalve vermindering opgedragen alsnog besluiten te nemen. Voor wat betreft de bezwaren zal de rechtbank met deze uitspraak doen wat de inspecteur had moeten doen en de niet tijdig genomen beslissingen nemen.
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet de inspecteur aan belanghebbenden het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de, met besluiten gelijk te stellen, niet tijdig nemen van besluiten;
- verklaart de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2017 tot en met 2020 niet-ontvankelijk;
- draagt de inspecteur op binnen vier weken na de datum van de beslissing om verzoeken als die van belanghebbenden al dan niet aan te wijzen als massaal bezwaar plus, alsnog een beslissing op de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2017 tot en met 2020 te nemen, waarbij de termijn om te beslissen wordt opgeschort tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop de collectieve uitspraak wordt gedaan als de aanwijzing voor de verzoeken van belanghebbenden geldt;
- bepaalt dat de inspecteur aan [belanghebbende 1] een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn voor diens verzoeken overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat de inspecteur aan [belanghebbende 2] een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn voor diens verzoeken overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt de inspecteur op het betaalde griffierecht van tweemaal € 50,- aan belanghebbenden te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 22 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Kamerbrief van 4 november 2022, kenmerk 2022-0000270669.