In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.486. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarbij hij een restant persoonsgebonden aftrek van € 14.636,17 claimde, die volgens hem in mindering moest worden gebracht op zijn inkomen.
De rechtbank behandelt de feiten en oordeelt dat de inspecteur de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 correct heeft vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat de wet geen ruimte biedt om de terugbetaling van het starterskrediet als persoonsgebonden aftrek in aanmerking te nemen. Belanghebbende had niet aangetoond dat het starterskrediet eerder als belastbaar inkomen was gerekend, waardoor de inspecteur het door belanghebbende geclaimde bedrag terecht niet in aanmerking heeft genomen.
Daarnaast wordt opgemerkt dat de vermelding van een verzamelinkomen van € 50.863 in de vooraankondiging van de aanslag een verschrijving was, maar dat dit geen schending van het zorgvuldigheidsbeginsel opleverde, aangezien de inspecteur deze fout direct heeft gecorrigeerd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de aanslag in stand blijft, zonder terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.