ECLI:NL:RBZWB:2022:7846

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3044
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdheid van de rechtbank inzake urgentiecommissie en huisvestingsverordening

In deze zaak heeft de opposante verzet aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 augustus 2022, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep tegen het besluit van de urgentiecommissie van Alwel, Laurentius en WonenBreburg. De opposante had eerder een aanvraag ingediend om bij voorrang in aanmerking te komen voor een woning, maar haar bezwaarschrift werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de urgentiecommissie geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor zij niet bevoegd was om het beroep te behandelen.

In het verzet heeft de opposante aangevoerd dat het handelen van de urgentiecommissie en de betrokken gemeenten in strijd is met de bedoeling van de wetgever. Zij stelde dat de woningmarkt niet effectief kan worden aangestuurd zonder een huisvestingsverordening. De opposante verwees naar de Memorie van Toelichting bij de Huisvestingswet 2014, waarin wordt gesteld dat de bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders kunnen worden gemandateerd aan een urgentiecommissie, maar dat deze commissie niet zonder meer als bestuursorgaan kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de motie van een kamerlid, die pleit voor het onderbrengen van de urgentieregeling in een huisvestingsverordening, niet kan leiden tot de conclusie dat de urgentiecommissie een bestuursorgaan is. De rechtbank oordeelde dat zolang de Huisvestingswet niet is gewijzigd, er geen wettelijke basis is om de urgentiecommissie als bestuursorgaan aan te merken. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak in stand gelaten, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De opposante kan geen rechtsmiddel aanwenden tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3044 ONBEK V

uitspraak van 19 december 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam opposante] , te [plaatsnaam] , opposante,

gemachtigde: mr. A. Güngörmez.

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 mei 2022 van de urgentiecommissie van Alwel, Laurentius en WonenBreburg (verweerder) inzake de weigering een besluit te nemen op het bezwaarschrift van opposante tegen de afwijzing van haar aanvraag om bij voorrang in aanmerking te komen voor een woning.
Bij uitspraak van 19 augustus 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van dat beroep kennis te nemen.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposante heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd verklaard. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de urgentiecommissie geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat zij onbevoegd is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat het handelen van de urgentiecommissie en de gemeenten die door de Geschillencommissie worden bediend onmiskenbaar strijd oplevert met de bedoeling van de wetgever. De woningmarkt kan niet worden gestuurd zonder het hebben van een huisvestingsverordening en/of zonder deze sturing in de huisvestingsverordening vast te leggen. Vanwege het feit dat de urgentieregeling slechts kan worden in- en uitgevoerd door een ambtenaar of niet-ambtenaar die door een gemeente is gemandateerd, blijft de gemeente eindverantwoordelijk en is te allen tijde bevoegd die taken zelf uit te oefenen. In de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Huisvestingswet 2014 wordt duidelijk aangegeven dat Het college van burgemeester en wethouders haar bevoegdheden om woningzoekenden in urgentiecategorieën in te delen kan mandateren aan bijvoorbeeld een urgentiecommissie. Tegen een beslissing omtrent de indeling in een urgentiecategorie kan de woningzoekende bezwaar en beroep instellen. Voorts is in de MvT opgenomen dat de onderdelen van de Huisvestingswet 2014 alleen via een huisvestingsverordening kunnen worden uitgevoerd. Prestatieafspraken tussen bijvoorbeeld gemeenten en woningcorporaties kunnen wel blijven bestaan, maar kunnen niet de elementen uit de Huisvestingswet 2014 bevatten. Nu meerdere gemeenten dit standpunt hebben ingenomen is recentelijk door de gemachtigde aan kamerlid [naam kamerlid] gevraagd om de Tweede Kamer zich hierover te doen uitspreken. Door de heer [naam kamerlid] is dan ook een motie ingediend en deze motie is aangenomen. Om deze reden alleen al kan, naar mening van opposante, de bestreden uitspraak rechtens niet in stand blijven en dient deze vernietigd te worden.
4. De verzetrechter is van oordeel dat het beroep op de motie van het kamerlid [naam kamerlid] opposante niet kan baten. De motie van een kamerlid is niet afkomstig van de wetgever. De omstandigheid dat in de motie staat dat gemeenten een urgentieregeling horen onder te brengen in een huisvestingsverordening, maakt niet dat de Huisvestingswet is gewijzigd, of dat een concreet voorstel daartoe in behandeling is, waardoor de urgentiecommissie een orgaan is dat met enig openbaar gezag is bekleed. Anders dan opposante stelt, is dus geen sprake van strijd met de wet. Zolang de Huisvestingswet niet is gewijzigd, is er geen wettelijke grondslag om de urgentiecommissie als een bestuursorgaan in de zin van de wet aan te merken, omdat zij geen publiekrechtelijke bevoegdheid uitoefent. Daarom is de bestuursrechter niet bevoegd om van het beroep kennis te nemen. Een afwijzing door dit orgaan kan aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd, zodat er via deze weg rechtsbescherming mogelijk is.
De stelling van opposante dat strijd is met de bedoeling van de wetgever, kan evenmin tot het door haar gewenste resultaat leiden. De enkele bedoeling van de wetgever is naar het oordeel van de verzetrechter onvoldoende om te kunnen besluiten dat de urgentiecommissie een bestuursorgaan is. Daarover dient niet de verzetrechter, maar de wetgever te beslissen en de noodzakelijke wijziging van de Huisvestingswet 2014 te bewerkstelligen. Dat is (nog) niet gebeurd.
5. In wat opposante heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 19 augustus 2022. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 19 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.