ECLI:NL:RBZWB:2022:7846
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen onbevoegdheid van de rechtbank inzake urgentiecommissie en huisvestingsverordening
In deze zaak heeft de opposante verzet aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 augustus 2022, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep tegen het besluit van de urgentiecommissie van Alwel, Laurentius en WonenBreburg. De opposante had eerder een aanvraag ingediend om bij voorrang in aanmerking te komen voor een woning, maar haar bezwaarschrift werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de urgentiecommissie geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor zij niet bevoegd was om het beroep te behandelen.
In het verzet heeft de opposante aangevoerd dat het handelen van de urgentiecommissie en de betrokken gemeenten in strijd is met de bedoeling van de wetgever. Zij stelde dat de woningmarkt niet effectief kan worden aangestuurd zonder een huisvestingsverordening. De opposante verwees naar de Memorie van Toelichting bij de Huisvestingswet 2014, waarin wordt gesteld dat de bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders kunnen worden gemandateerd aan een urgentiecommissie, maar dat deze commissie niet zonder meer als bestuursorgaan kan worden aangemerkt.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de motie van een kamerlid, die pleit voor het onderbrengen van de urgentieregeling in een huisvestingsverordening, niet kan leiden tot de conclusie dat de urgentiecommissie een bestuursorgaan is. De rechtbank oordeelde dat zolang de Huisvestingswet niet is gewijzigd, er geen wettelijke basis is om de urgentiecommissie als bestuursorgaan aan te merken. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak in stand gelaten, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De opposante kan geen rechtsmiddel aanwenden tegen deze uitspraak.