ECLI:NL:RBZWB:2022:783

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1425
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank inzake het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenheffing gemeente Zundert

Op 1 september 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenheffing 2020 vastgesteld, dat op 30 oktober 2020 in het Gemeenteblad is gepubliceerd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 9 februari 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet als belanghebbende werd aangemerkt. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 6 januari 2022 door de rechtbank is behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uitvoeringsbesluit zijn grondslag vindt in de Afvalstoffenverordening van de gemeente Zundert, die is gebaseerd op de Wet Milieubeheer. Het college heeft ter zitting aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van het geschil, omdat het beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden ingesteld. De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven en geconcludeerd dat zij niet bevoegd is om het beroep inhoudelijk te beoordelen.

De rechtbank heeft het beroepschrift van eiser op grond van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tevens heeft de rechtbank het college opgedragen om het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden, omdat het bestreden besluit een onjuiste rechtsmiddelenclausule bevatte. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1425 VEROR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. M.M. Breukers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, verweerder.

Procesverloop

Op 1 september 2020 heeft het college het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenheffing 2020 gemeente Zundert (hierna: het Uitvoeringsbesluit) vastgesteld. Het Uitvoeringsbesluit is op 30 oktober 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 6 januari 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. M. Braspenning namens het college.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Het college heeft op 28 april 2020 de Ontwerp-Afvalstoffenverordening vastgesteld. De Ontwerp-Afvalstoffenverordening heeft vanaf 7 mei 2020 zes weken ter inzage gelegen.
1.2.
Eiser heeft op 16 juni 2020 een zienswijze ingediend.
1.3.
Op 1 september 2020 heeft het college het Uitvoeringsbesluit vastgesteld. Het Uitvoeringsbesluit is op 30 oktober 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad van de gemeente Zundert.
1.4.
Eiser heeft op 7 december 2020 een bezwaarschrift ingediend. De Adviescommissie voor de bezwaarschriften (de Adviescommissie) heeft een advies uitgebracht. De Adviescommissie heeft geadviseerd om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat eiser, nu hij geen bewoner is van [naam buurtschap] , niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
1.5.
Bij besluit van 9 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Het college neemt het advies van de bezwaarschriftencommissie over.
1.6.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser een beroepschrift ingediend.
Standpunt van eiser
2.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het college ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat eiser geen belanghebbende is bij de wijze waarop ten aanzien van de bewoners van [naam buurtschap] de afvalstromen worden verwerkt.
2.2.
Daarnaast stelt eiser dat hij eerder als verzoeker om handhaving van enige milieuovertredingen op [naam buurtschap] bij meerdere procedures betrokken geweest. In deze procedures is niet getwijfeld aan de belanghebbendheid van eiser.
2.3.
Eiser is van mening dat de situatie waarvoor hij destijds handhaving verzocht niet valt te onderscheiden van de situatie zoals deze in het Uitvoeringsbesluit wordt geregeld. Er kan volgens eiser dan ook niet tot de conclusie worden gekomen dat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Wettelijk kader
3. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage behorend bij deze uitspraak.
Bevoegdheid van de rechtbank
4.1.
Het college heeft (eerst) ter zitting aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van het geschil, omdat het gaat om een Afvalstoffenverordening en het bijbehorende Uitvoeringsbesluit, zoals bedoeld in de Wet Milieubeheer (Wm). Het college stelt zich dan ook op het standpunt dat er alleen beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mogelijk is.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat het Uitvoeringsbesluit waartegen eiser is opgekomen zijn grondslag vindt in artikel 8 van de Afvalstoffenverordening van de gemeente Zundert. De Afvalstoffenverordening is gebaseerd op artikel 10.23 van de Wet Milieubeheer en artikel 10.24 van de Wet Milieubeheer. Op grond van artikel 8:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), artikel 2 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb) en artikel 20.1 van de Wm volgt dat tegen besluiten, genomen op grond van de Wet Milieubeheer, beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling. Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep. De rechtbank kan dus niet toekomen aan een (inhoudelijke) beoordeling van de vraag of eiser als belanghebbende moet worden aangemerkt.
4.3.
Het beroepschrift zal op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb worden doorgezonden naar de Afdeling.
De rechtbank ziet aanleiding om het college – op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb – op te dragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het bestreden besluit van een onjuiste rechtsmiddelenclausule is voorzien en dat voor de behandeling van de beroepen door de Afdeling wederom griffierecht zal worden geheven.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd.
  • draagt het college op om het griffierecht van 181 euro aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 17 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt, indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde bestuursrechter, het onder vermelding van de datum van ontvangst, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
Op grond van artikel 8:6, eerste lid, van de Awb kan het beroep worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak:
Op grond van artikel 2 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2) bij de Awb kan tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit art omschreven, beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
(…)
Wet Milieubeheer, met inbegrip van een besluit dat betrekking heeft op handhaving, doch met uitzondering van:
de artikelen 1.3, eerste lid, 8.40a en 8.42;
een besluit dat betrekking heeft op de handhaving van het bepaalde krachtens artikel 8.40;
artikel 15.50;
artikel 17.15, tweede lid, indien overeenkomstige toepassing is gegeven aan artikel 121 van de Provinciewet, voor zover het beroep wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap.
Wet milieubeheer:
Op grond van artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een beroep tegen een besluit op grond van deze wet of tegen besluit als bedoeld in artikel 20.3, eerste lid, binnen twaalf maanden na afloop van de beroepstermijn. In afwijking van de eerste volzin beslist de Afdeling op een beroep tegen een nationaal toewijzingsbesluit als bedoeld in artikel 16.24, eerste lid, of een gewijzigd nationaal toewijzingsbesluit als bedoeld in artikel 16.31, eerste lid, binnen veertig weken na afloop van de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen eerstbedoeld besluit.