Op 19 december 2022 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking van rechter mr. [voorletters] de Graaf behandeld. Het verzoek werd ingediend door een verzoekster zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, vertegenwoordigd door een gemachtigde. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechter die belast was met de behandeling van een zaak over het hoofdverblijf en de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige dochter van verzoekster. Verzoekster voerde aan dat er een schijn van partijdigheid bestond en dat de rechter niet bevoegd was om de zaak te behandelen, omdat de rechtbank voor 2021 geen publiekrechtelijke rechtspersoon zou zijn geweest. De rechter heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat de gestelde onbevoegdheid niet relevant is voor de beoordeling van de onpartijdigheid. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of de aangevoerde feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster geen concrete feiten heeft aangedragen die wijzen op partijdigheid of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Daarom werd het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard, en werd besloten om de behandeling van de hoofdzaak voort te zetten in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.