ECLI:NL:RBZWB:2022:7827

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
404012_E19122022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • Peters
  • Van Kralingen
  • Broeders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een civiele procedure betreffende het hoofdverblijf en de zorg van een minderjarige

Op 19 december 2022 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking van rechter mr. [voorletters] de Graaf behandeld. Het verzoek werd ingediend door een verzoekster zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, vertegenwoordigd door een gemachtigde. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechter die belast was met de behandeling van een zaak over het hoofdverblijf en de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige dochter van verzoekster. Verzoekster voerde aan dat er een schijn van partijdigheid bestond en dat de rechter niet bevoegd was om de zaak te behandelen, omdat de rechtbank voor 2021 geen publiekrechtelijke rechtspersoon zou zijn geweest. De rechter heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat de gestelde onbevoegdheid niet relevant is voor de beoordeling van de onpartijdigheid. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of de aangevoerde feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster geen concrete feiten heeft aangedragen die wijzen op partijdigheid of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Daarom werd het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard, en werd besloten om de behandeling van de hoofdzaak voort te zetten in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer C/02/404012/HARK 22-236
beslissing van 19 december 2022 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoekster] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
verder ook te noemen verzoekster;
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de zaak met nummer 369541 FA RK 20-1098;
  • het proces-verbaal met bijlagen, waaronder brieven van de gemachtigde van verzoekster gedateerd op 11 november 2022 en 14 november 2022, van de mondelinge behandeling gehouden op 5 december 2022 in bovengenoemde zaak, waarin opgenomen het tijdens die mondelinge behandeling namens verzoeker gedane wrakingsverzoek gericht tegen mr. [voorletters] de Graaf, rechter in deze rechtbank;
  • de reactie van 12 december 2022 van mr. [voorletters] de Graaf op het wrakingsverzoek.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt tot wraking van mr. [voorletters] de Graaf, hierna te noemen de rechter, belast met de behandeling van de zaak met nummer 369541 FA RK 20-1098.
De rechter berust niet in het wrakingsverzoek.

3.De feiten

In de hoofdzaak gaat het om verzoeken betreffende het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige dochter van verzoekster.

4.De gronden van het wrakingsverzoek

4.1.
Door verzoekster is, kort weergegeven, aangevoerd dat een schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter bestaat door het navolgende.
4.2.
Verzoekster stelt dat de rechter niet bevoegd is om de zaak te behandelen en over de zaak te oordelen. In de brieven voorafgaand aan de zitting is door verzoekster aangevoerd dat er voor het jaar 2021 geen publiekrechtelijke rechtspersoon was waarvan de eed niet rechtsgeldig is gebleken. Rechtbanken waren voor 2021 namelijk verenigingen en geen publiekrechtelijke rechtspersoon met de benodigde bevoegdheid.

5.De reactie van de rechter

De rechter heeft toegelicht dat zij uit de brieven van (de gemachtigde van) verzoekster opmaakt dat haar gestelde onbevoegdheid samenhangt met het ontbreken van een rechtsgeldige eed als gevolg van het niet zijn van een publiekrechtelijke rechtspersoon. Deze redenering raakt naar het oordeel van de rechter niet aan de in artikel 36 Rv genoemde grond voor wraking. Gesteld noch gebleken is dat er sprake was (en is) van het ontbreken van subjectieve en objectieve onpartijdigheid van de rechter. Er zijn daartoe ook geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt, dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoekster aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoekster geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
6.4.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechter niet bevoegd is om de zaak te behandelen en over de zaak te oordelen in samenhang met het ontbreken van een rechtsgeldige eed als gevolg van dat de rechtbank voor 2021 geen publiekrechtelijke rechtspersoon was. De wrakingskamer oordeelt als volgt. Gelet op overweging 5.2 en 5.3 is het slechts mogelijk om een rechter te wraken als sprake is van partijdigheid of de vrees daarvoor. Hetgeen door verzoekster is aangevoerd ten aanzien van het al dan niet een publiekrechtelijke rechtspersoon zijn van de rechtbank is daarbij dan ook niet relevant. De (schijn van) partijdigheid moet namelijk gelegen zijn in het optreden of in de uitlatingen van de gewraakte rechter. Verzoekster heeft echter niets gesteld waaruit kan worden opgemaakt dat de rechter partijdig is of de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
6.5.
De wrakingskamer overweegt verder dat het uitgangspunt is dat rechters op de juiste wijze benoemd en beëdigd zijn. Als verzoekster meent dat dit niet het geval is of dat dit niet correct is verlopen, dient zij op zijn minst een begin van aannemelijkheid daarvan te onderbouwen. Dat heeft verzoekster niet gedaan. Zij geeft geen enkel aanknopingspunt daarvoor opgeworpen.
6.6.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de rechter ten aanzien van verzoekster vooringenomen is of dat haar vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer constateert dat – anders dan verzoekster lijkt te stellen – van enig gebrek in de beëdiging van de rechter niet is gebleken. Naar het oordeel van de wrakingskamer moet het wrakingsverzoek daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.
6.7.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege.

7.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met nummer 369541 FA RK 20-1098 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 19 december 2022 door mr. Peters, mr. Van Kralingen en mr. Broeders, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.