ECLI:NL:RBZWB:2022:7815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
395441_T21122022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Goedegebuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betaling van facturen en terugvordering van borg door gedaagde

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is in geschil of drie facturen door de gedaagde zijn betaald. De eiseres, een uitzendbureau in liquidatie, vordert betaling van deze facturen, die betrekking hebben op uitgeleend personeel aan de gedaagde, een onderneming in de bouwnijverheid. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat de facturen contant zijn betaald. De rechtbank heeft een handschriftdeskundige benoemd om de echtheid van de handtekeningen op de betaalbewijzen te onderzoeken. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht. Daarnaast heeft de gedaagde in reconventie een vordering ingesteld tot terugbetaling van een borgsom, die door de eiseres moet worden terugbetaald. De rechtbank heeft ook deze vordering aangehouden, omdat er onduidelijkheid bestaat over de verrekening met de vordering van de eiseres. De zaak zal opnieuw op de rol komen om partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten over de deskundige en de kosten van het deskundigenonderzoek in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/395441 / HA ZA 22-119
Vonnis van 21 december 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] BV IN LIQUIDATIE,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. A. Smeekes te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.M.H. Weijmans te Gemert.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 juni 2022 en de daarin genoemde processtukken;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 4 november 2022 met aangehechte stukken;
  • de brief d.d. 23 november 2022 van mr. Weijmans met daarin een reactie op het proces-verbaal van mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
  • [eiseres] is een uitzendbureau waarvan de heer [bestuurder eiseres] bestuurder is.
  • [gedaagde] is een onderneming die actief is in de bouwnijverheid, in het bijzonder het leggen van elektra- en telecommunicatiekabels, waarvan de heer [bestuurder gedaagde] bestuurder is.
  • In de periode van 2014 tot en met maart 2016 heeft [eiseres] met regelmaat tegen betaling personeel uitgeleend aan [gedaagde] .
  • Voor het aan [gedaagde] uitgeleende personeel in 2016 maakt [eiseres] aanspraak op betaling van facturen van 30 januari 2016, 29 februari 2016 en 31 maart 2016 met de respectievelijke nummers 16000001, 16000002 en 16000003 van totaal € 87.835,00.
  • De advocaat van [eiseres] heeft [gedaagde] bij brief van 2 januari 2020 aangemaand tot betaling over te gaan van voornoemde facturen. Betaling is uitgebleven.
  • Bij aanvang van de samenwerking tussen partijen heeft [gedaagde] een borgsom betaald aan [eiseres] van € 3.000,00 als zekerheid voor de nakoming van verplichtingen van [gedaagde] aan [eiseres] .
  • Eerst bij conclusie van eis in reconventie van 18 mei 2022 heeft [gedaagde] aanspraak gemaakt op terugbetaling van de borg.
  • In de Kamer van Koophandel staat geregistreerd dat [eiseres] met ingang van 1 januari 2018 is ontbonden.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van:
een bedrag van € 99.488,35 aan haar;
de kosten van de procedure, inclusief de nakosten en wettelijke rente over de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen – samengevat – nakoming ten grondslag van de op [gedaagde] rustende verplichting om de facturen van totaal € 87.835,00 te betalen. [eiseres] stelt dat er een fatale betalingstermijn van 8 dagen is overeengekomen en [gedaagde] door het verstrijken van die termijn in verzuim is komen te verkeren. Verder stelt [eiseres] dat de verschuldigde wettelijke handelsrente tot en met 18 december 2019 € 29.312,70 bedraagt, maar dat zij deze om haar moverende redenen in deze procedure beperkt tot totaal € 10.000,00 zonder afstand te doen van het meerdere. [eiseres] stelt dat er daarnaast nog aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 1.653,35 verschuldigd is, omdat er is aangemaand tot betaling van de vordering over te gaan, eerst door [eiseres] zelf en daarna door haar advocaat.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot integrale afwijzing van de vorderingen van [eiseres] met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad, primair conform het liquidatietarief van minimaal € 4.425,00 en subsidiair een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, vermeerderd met de nakosten.
3.4.
[gedaagde] voert als verweer – samengevat – aan dat de facturen waarvan betaling wordt gevorderd op uitdrukkelijk verzoek van [eiseres] contant zijn betaald. [gedaagde] voert verder aan dat [eiseres] door de tijdige betaling geen vordering toekomt en geen recht heeft op rente en buitengerechtelijke incassokosten. De door [eiseres] overgelegde aanmaningen die [eiseres] zelf zou hebben verstuurd, heeft [gedaagde] niet ontvangen. Eén brief van een advocaat rechtvaardigt niet de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 1.653,35. Subsidiair beroept [gedaagde] zich op verrekening met de borg die [eiseres] nog aan haar dient terug te betalen.
[gedaagde] vordert primair de proceskosten van minimaal € 4.424,00 omdat [eiseres] volgens [gedaagde] misbruik van procesrecht maakt door de vordering in te stellen terwijl zij weet dat [gedaagde] niets meer verschuldigd is.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[gedaagde] vordert dat [eiseres] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan haar te betalen een bedrag van € 3.000,00 met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
3.7.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat overeengekomen is dat de door haar aan [eiseres] betaalde borg door [eiseres] zou worden terugbetaald zodra de samenwerking tussen partijen is beëindigd. [gedaagde] stelt dat de samenwerking is beëindigd door het besluit van [eiseres] de onderneming te ontbinden in 2018, zodat [eiseres] de borg vanaf 1 januari 2018 dient terug te betalen.
3.8.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [gedaagde] , met veroordeling van [gedaagde] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.9.
[eiseres] voert als verweer aan dat de vordering tot terugbetaling van de borg is verjaard, omdat de samenwerking van partijen al in 2016 is beëindigd en er meer dan vijf jaar is verstreken sinds de borg terugbetaald diende te worden en het moment waarop terugbetaling is gevorderd. Verder voert [eiseres] aan dat als geoordeeld wordt dat de borg dient te worden terugbetaald, die dan verrekend dient te worden met haar vordering op [gedaagde] in conventie.
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
In geschil is tussen partijen of [gedaagde] de werkzaamheden heeft betaald van het door haar van [eiseres] ingeleende personeel in de periode van januari 2016 tot en met maart 2016. Het verweer van [gedaagde] dat zij deze werkzaamheden contant heeft betaald, moet worden aangemerkt als een bevrijdend verweer. Dit betekent dat op [gedaagde] de stelplicht rust, en bij voldoende betwisting, de bewijslast dat de werkzaamheden contant zijn voldaan.
4.2.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij contant heeft betaald legt [gedaagde] facturen over van 1 april 2016, 30 april 2016 en 2 mei 2016 met de respectievelijke nummers 16000004, 16000005 en 16000006 waarop de heer [bestuurder gedaagde] handgeschreven deelbetalingen heeft vermeld, alsmede een door (de administratie van) [gedaagde] opgestelde grootboekkaart waarop de voornoemde factuurnummers met betalingen zijn vermeld. Verder legt [gedaagde] betaalbewijzen over, bestaande uit facturen van 1 april 2016, 30 april 2016 en 2 mei 2016 met de respectievelijke nummers 16002, 16003 en 16004, waarop elk staat “voldaan p. kas”, een handtekening die volgens [gedaagde] van de heer [bestuurder eiseres] is, een bedrijfsstempel van [eiseres] en een bedrijfsstempel van detail administratie.
4.3.
[eiseres] betwist gemotiveerd dat de werkzaamheden zijn betaald. Zij voert enerzijds aan dat de door [gedaagde] zelf geproduceerde documenten niet als bewijs kunnen dienen van de door [gedaagde] gestelde betalingen. Anderzijds betwist zij de juistheid van de betaalbewijzen. Zij wijst op de verschillen tussen de facturen die [gedaagde] heeft overgelegd en de door [eiseres] overgelegde facturen. Daarnaast wordt betwist dat de heer [bestuurder eiseres] de handtekeningen op de facturen heeft geplaatst. In dat kader wijst [eiseres] ook op de verschillen tussen de handtekeningen op de facturen die [gedaagde] overlegt en de handtekeningen die onder de aanmaningen staan die de heer [bestuurder eiseres] aan [gedaagde] heeft gestuurd.
4.4.
Gelet op de onderbouwing van [gedaagde] en de gemotiveerde betwisting van [eiseres] staat op dit moment niet vast dat [gedaagde] de eerder genoemde werkzaamheden heeft voldaan. Het is daarom aan [gedaagde] om te bewijzen dat zij de werkzaamheden heeft betaald. Uit hetgeen ter zitting is besproken leidt de rechtbank af dat er geen andere personen betrokken zouden zijn geweest bij de gestelde contante betalingen en de betaalbewijzen dan de heren [bestuurder gedaagde] en [bestuurder eiseres] , die beiden ter zitting aanwezig waren. Het bewijs staat of valt dan ook met de echtheid van de handtekeningen van de heer [bestuurder eiseres] op de betaalbewijzen. De door [gedaagde] overgelegde betaalbewijzen zijn onderhandse akten in de zin van artikel 156 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Een dergelijke akte levert op grond van artikel 157 lid 2 Rv dwingend bewijs op ten aanzien van de daarin opgenomen partijverklaringen. Uit artikel 159 lid 2 Rv volgt echter dat een onderhandse akte, waarvan de ondertekening door de partij tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, geen bewijs oplevert zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. Die situatie als bedoeld in artikel 159 lid 2 Rv doet zich hier voor.
4.5.
De bewijslast ter zake van de echtheid van de handtekeningen van de heer [bestuurder eiseres] rust op [gedaagde] nu zij degene is die zich op de betaalbewijzen beroept. De rechtbank zal [gedaagde] toelaten te bewijzen dat de handtekeningen op de betaalbewijzen van de heer [bestuurder eiseres] zijn. Daarvoor is een deskundigenbericht noodzakelijk, uit te voeren door een handschriftdeskundige.
4.6.
De rechtbank stelt voor de volgende deskundige te benoemen:
de heer [naam] ,
[Bureau handschriftonderzoek] ,
[adres] ,
Telefoon: [telefoonnummer] ,
E-mail: [e-mailadres]
4.7.
De heer [naam] heeft vaker als handschriftdeskundige opgetreden in rechtszaken. Hij heeft zich bereid en beschikbaar verklaard om het onderzoek te verrichten en hij heeft verklaard dat hij geen banden met één van de partijen heeft.
4.8.
De rechtbank is voornemens de deskundige te verzoeken de volgende vragen te beantwoorden:
Kunt u vaststellen of en zo ja met welke mate van waarschijnlijkheid de op de facturen met nummers 16002, 16003 en 16004 geschreven handtekeningen door de heer [bestuurder eiseres] zijn geplaatst?
Kunt u uiteenzetten hoe u tot uw antwoord op de vraag 1 bent gekomen en welk referentiemateriaal u hierbij heeft gebruikt?
Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
4.9.
De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige door [gedaagde] moet worden gedeponeerd, nu op [gedaagde] de bewijslast rust van de echtheid van de handtekeningen op de betaalbewijzen en, in het verlengde daarvan, van haar verweer dat de werkzaamheden in kwestie zijn betaald. Het voorschot wordt door voornoemde deskundige geraamd op € 3.206,50 inclusief btw. Voornoemde deskundige hanteert een uurtarief van € 100,00 exclusief btw. De verliezende partij zal uiteindelijk worden veroordeeld in de kosten van het deskundigenbericht.
4.10.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten of zij zich kunnen vinden in de benoeming van de voorgestelde deskundige, de aan deze voor te leggen vragen en de omvang van het voorschot en uurtarief. De rechtbank zal de zaak daarvoor naar de rol verwijzen.
4.11.
In afwachting van het deskundigenbericht wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
in reconventie
4.12.
Partijen zijn het erover eens dat de door [gedaagde] aan [eiseres] betaalde borg bij het einde van hun samenwerking moet worden terugbetaald. Ook zijn zij het erover eens dat hun samenwerking is beëindigd. Partijen verschillen over het moment van beëindiging.
4.13.
Partijen hebben niets afgesproken over het moment waarop hun samenwerking als beëindigd moet worden beschouwd. Wel staat vast dat er sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde tijd en dat geen van partijen de overeenkomst heeft opgezegd of heeft ontbonden. Geen van partijen heeft jegens de ander uitgesproken niet meer te willen samenwerken. Hierdoor kan er naar het oordeel van de rechtbank niet van uit worden gegaan dat de samenwerking direct of kort na maart 2016 is beëindigd om de enkele reden dat [gedaagde] sindsdien feitelijk geen personeel meer heeft ingeleend van [eiseres] . [gedaagde] had namelijk nog steeds de mogelijkheid om dat te doen. Dat is anders vanaf het moment dat [eiseres] is gestopt met haar onderneming. Door de in de Kamer van Koophandel ingeschreven ontbinding van [eiseres] per 1 januari 2018 moet ervan uit worden gegaan dat [eiseres] vanaf dan geen actieve onderneming meer is waardoor de samenwerking vanaf dan als beëindigd moet worden beschouwd. Dit betekent dat de vordering tot terugbetaling van de borg per 1 januari 2018 opeisbaar is geworden. Omdat sinds dat moment en het moment waarop [gedaagde] terugbetaling van de borg heeft gevorderd minder dan vijf jaren is verstreken, gaat het door [eiseres] gedane beroep op verjaring niet op. De vordering van [gedaagde] tot terugbetaling van de borg is in beginsel toewijsbaar. Nu [eiseres] een beroep op verrekening heeft gedaan met haar vordering in conventie en nog niet duidelijk is of die vordering gegrond is, zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 4 januari 2023om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over de persoon van de deskundige, de aan deze voor te leggen vragen en de omvang van het te storten voorschot en uurtarief;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in reconventie
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goedegebuur en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.