ECLI:NL:RBZWB:2022:7808

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
C/02/382476 / FA RK 21-753
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en omgangsregeling in een complexe ouderschapskwestie met wantrouwen tussen ouders

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2022, is een verzoek tot gezamenlijk gezag en een omgangsregeling tussen de ouders van een minderjarige aan de orde. De man, verzoeker, woont in België en heeft de vrouw, verweerster, die op een geheim adres woont, aangeklaagd voor gezamenlijk gezag over hun kind. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Jeugdbescherming Brabant betrokken bij de procedure. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 november 2022 zijn beide ouders, hun advocaten, en vertegenwoordigers van de Raad en de GI aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een langdurige strijd tussen de ouders bestaat, wat de omgang van de minderjarige met zijn vader bemoeilijkt. De Raad heeft in zijn rapport aangegeven dat gezamenlijk gezag momenteel niet in het belang van de minderjarige is, gezien het wantrouwen van de vrouw jegens de man. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, ondanks de spanningen, er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft besloten het gezamenlijk gezag toe te wijzen aan beide ouders, met de nadruk op de noodzaak van een zorgvuldige opbouw van de omgangsregeling. De rechtbank heeft een stapsgewijze uitbreiding van de zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige in de eerste acht weken op woensdag en zaterdag bij de man verblijft, met een geleidelijke uitbreiding naar overnachtingen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het verzoek van de man om betrokkenheid bij de hulpverlening afgewezen, aangezien hij nu als gezaghebbende ouder wordt beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaak- en rekestnummer: C/02/382476 / FA RK 21-753 (gezag en omgang c.q. zorgregeling)
(nadere) beschikking d.d. 2 december 2022
in de zaak van
[de man](hierna: de man),
wonende te [woonplaats] , België,
verzoeker,
advocaat: mr. M. Akça-Altun te Breda,
tegen
[de vrouw](hierna: de vrouw),
wonende op een geheim adres,
verweerster,
advocaat: mr. S. Kara te Rotterdam.
Ingevolge het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in deze procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad.
De rechtbank merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, locatie Roosendaal
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Roosendaal.
1. Het (verdere) procesverloop
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking d.d. 22 juni 2021 van deze rechtbank en de daarin benoemde stukken;
  • het rapport en advies d.d. 15 juli 2022 van de Raad;
  • het F9-formulier d.d. 1 september 2022 van mr. Akça-Altun;
  • het F9-formulier d.d. 31 oktober 2022 van mr. Kara, met bijlage(n).
1.2. De zaak is nader behandeld op de mondelinge behandeling van 11 november 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordigster van de GI.
1.3 Gelet op de nauwe samenhang van de verzoeken van de man in onderhavige procedure met het verzoek van de raad over de ondertoezichtstelling van de minderjarige in de zaak met kenmerk C/02/399911 / JE RK 22-1294, zijn deze verzoeken gelijktijdig mondeling behandeld. In de zaak met kenmerk C/02/399911 / JE RK 22-1294 zal bij separate beschikking worden beslist.
1.4 In de beschikking d.d. 2 december 2022, bekend onder zaakskenmerk C/02/399911 / JE RK 22-1294 heeft de rechtbank besloten de minderjarige onder toezicht van de Gecertificeerde Instelling te stellen voor de duur van twaalf maanden, zulks met ingang van 2 december 2022.

2.De (nadere) beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar haar beschikking van 22 juni 2021. Hierin is bepaald dat de man en de minderjarige gerechtigd zijn tot omgang met elkaar steeds één maal per twee weken in de ene week op woensdag van 13:00 uur tot 18:00 uur en in de andere week op zaterdag van 9:00 uur tot 17:00 uur, alsmede gedurende een deel van de schoolvakanties, nader in onderling overleg door partijen te regelen, middels een opbouwregeling. Daarnaast is bepaald dat de vrouw de man iedere eerste van de maand schriftelijk informeert omtrent belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot de minderjarige. Voor wat betreft het verzoek van de man inzake het gezamenlijk gezag over de minderjarige heeft de rechtbank de Raad verzocht haar te adviseren over de beantwoording van de in die beschikking gestelde vragen. De rechtbank heeft dan ook de behandeling van het verzoek inzake het gezag pro forma aangehouden voor de duur van drie maanden, in afwachting van de resultaten van het raadsrapport.
2.2
Thans ligt nog ter beoordeling voor de verzoeken van man om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van deze rechtbank d.d. 26 april 2019 met kenmerk C/02/320989 / FA RK 16-5530 te wijzigen in die zin dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk belast zullen zijn het ouderlijk gezag over de minderjarige en de beschikking van deze rechtbank d.d. 10 september 2019 met kenmerk C/02/320989 / FA RK 16-5530 te wijzigen in die zin dat er een uitgebreidere omgangsregeling wordt vastgesteld waarbij de man de minderjarige ieder vrijdag om 18:00 uur ophaalt bij de vrouw en zondag om 19:00 uur weer bij haar afzet, met verdeling van de vakantiedagen bij helfte.
2.3
De rechtbank heeft de eindrapportage d.d. 15 juli 2022 van de Raad ontvangen. Zakelijk weergegeven is gebleken dat de Raad op dit moment gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige acht. Er is nog te veel wantrouwen van de vrouw jegens de man. Zij voelt zich niet opgewassen tegen de man en is daarom bang dat de man misbruik gaat maken van het gezag. Daarnaast vindt de Raad het nog te vroeg om een wijziging aan te brengen in de omgangsregeling. Gebleken is dat minderjarige zelf aangeeft dat hij niet bij de man wil overnachten. Uiteindelijk moet wel worden toegewerkt naar een uitgebreidere omgangsregeling. De Raad adviseert om de verzoeken van de man aan te houden voor de duur van negen maanden.
Gezag
2.4
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechtbank stelt voorop dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever. Slechts in uitzonderingsgevallen, zoals hiervoor genoemd, wordt een verzoek tot gezamenlijk gezag afgewezen.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor de minderjarige. In het geval dat de ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor de minderjarige en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat de ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn de minderjarige buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt eenhoofdig gezag van een van de ouders niet in de rede, tenzij andere redenen een wijziging van het gezag noodzakelijk maken.
2.5
De vrouw heeft aangevoerd dat zij vreest dat [de minderjarige] klem en verloren zal raken tussen
de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal
komen.
2.6
De vrouw voert daartoe aan dat zij vreest dat de man [de minderjarige] zal ontvoeren naar het
buitenland en aan het ouderlijk gezag zal onttrekken. Deze vrees is door de vrouw niet nader
geconcretiseerd, anders dan dat zij stelt dat dit in het verleden de man ook haar ontvoerd zou
hebben. De rechtbank is echter niet gebleken van enige aangifte daaromtrent of anderszins
aanknopingspunten voor deze stelling van de vrouw.
2.7
De Raad heeft vervolgens nader onderzoek gedaan naar de aantijgingen van moeder
jegens vader. Vader ontkent dat hij een wapen heeft en ook dat hij bijna een verkeersongeluk
heeft gehad met zijn motorscooter met [de minderjarige] achterop. Vader vindt de beschuldigingen van
moeder veel te ver gaan. Voorts heeft de Raad navraag gedaan bij de politie, en er zijn geen
registraties van vader op zijn naam, evenmin in België. De politie heeft geen registraties
waaruit blijkt dat er een veiligheidsrisico zou zijn met betrekking tot vader op het adres van
moeder. Ook de politie in België kon geen onregelmatigheden vinden op het adres van
vader.
2.8
De rechtbank ziet, met de Raad, in zoverre geen reden dat [de minderjarige] klem en verloren
zal raken tussen zijn ouders.
2.9
De vrouw heeft voorts gesteld dat de man een andere opvatting heeft over de
opvoeding. Hij zou zichzelf centraal stellen en doordat er sprake is van cultuurverschillen
zou er geen sprake kunnen zijn van gezamenlijk gezag. Naar het oordeel van de rechtbank is
daarvan echter niet gebleken. De man heeft zich daar ter gelegenheid van de mondelinge
behandeling verweert. Hij herkent zich niet in het beeld dat de vrouw van hem schetst. De
e-mails waar moeder naar verwijst waaruit zou blijken dat vader telkens vanuit emotie
reageert, heeft zij niet overgelegd.
2.1
Uit het raadsrapport van 15 juli 2022 komt onder andere naar voren dat [de minderjarige] goed
is ingebed bij de familie van moeder. Met moeder vindt [de minderjarige] het leuk om te kaarten en met
vader gaat hij graag naar de kermis. Er komt bij [de minderjarige] ten aanzien van zowel vader als
moeder geen gevoel van onveiligheid naar boven. Overnachten zou [de minderjarige] niet willen, maar
een keertje proefslapen zou hij weleens willen proberen. Er zijn geen signalen dat de fysieke
veiligheid van [de minderjarige] in het geding is. [de minderjarige] lijkt wel betrokken te worden in de moeizame
verstandhouding tussen ouders. [de minderjarige] merkt nog dat er veel spanningen tussen ouders zijn en
zou graag willen dat ze
“lief zijn voor elkaar en geen ruzie maken”.
2.11
De rechtbank ziet, met de Raad, in zoverre evenmin reden dat [de minderjarige] klem en
verloren zal raken tussen zijn ouders.
2.12
Tot slot stelt de vrouw dat er geen onderling vertrouwen is en dat er sprake is van
een slechte communicatie. De vrouw communiceert enkel via e-mail met de man en uit zijn
reacties leidt zij af dat dit zo dient te blijven; de man is nog niet veranderd in zijn gedrag.
Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat er een vorm van communicatie is, die partijen in
ieder geval in staat stelt met elkaar uitvoering te geven aan een zorgregeling.
2.13
In zoverre is er naar het oordeel van de rechtbank aldus ook niet voldaan aan het
criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de
ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou
komen. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat bij beschikking van gelijke datum (2
december 2022) de rechtbank de ondertoezichtstelling zal uitspreken. De fragiele balans
tussen partijen kan daarmee in een gedwongen en professioneel kader verder bestendigd
worden en ook kan er gewerkt worden aan een verdere verbetering van de situatie. Ouders
kunnen dan ook handvatten krijgen om zinvol en effectief invulling te geven aan het
gezamenlijk ouderschap.
2.14
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dan ook de man samen met de vrouw,
belasten met het gezag over de minderjarige, ook omdat niet is gebleken van feiten of
omstandigheden die meebrengen dat toewijzing van het verzoek van de man tot gezamenlijk
gezag anderszins niet in het belang van de minderjarige is.
Zorgregeling
2.15
Voorts staat vast dat de minderjarige op dit moment minimaal contact heeft met de
man. Eén maal per twee weken verblijft de minderjarige in de ene week op woensdag van
13:00 uur tot 18:00 uur en in de andere week op zaterdag van 9:00 uur tot 17:00 uur bij de
man. De rechtbank heeft geconstateerd dat een jeugdprofessional vanuit het [zorginstelling] gesprekken
heeft gevoerd met de minderjarige. De minderjarige heeft aangegeven niet vaker naar zijn
vader te willen en dat hij goed is ingebed bij zijn moeder. Wel zou hij een keertje willen
“proefslapen”.
2.16
In het raadsrapport d.d. 15 juli 2022 staat het volgende vermeld:
‘Kinderen zijn van nature loyaal naar beide ouders, maar wanneer zij continu worden belast met strijd en wantrouwen tussen ouders, kunnen zij zich gedwongen voelen om te kiezen voor één van de ouders en de andere ouder volledig af te wijzen, om zichzelf te beschermen. Het kind verliest daarmee een ouder. Afwijzing van een ouder betekent daarbij ook afwijzing van een deel van het kind zelf: het kind komt immers voort uit beid ouders. Dit kan onder andere een negatieve invloed hebben op de identiteitsontwikkeling en het zelfbeeld van een kind, maar ook op het vermogen van het kind om betekenisvolle (hechtings)relaties aan te gaan en te onderhouden. Daarnaast hebben deze kinderen op latere leeftijd een vergrote kans op onder andere gedragsproblemen, psychosomatische problemen, slechtere (school)prestaties een middelenmisbruik.
2.17
Tussen partijen staat vast dat er al jarenlang sprake is van strijd. Dit wordt ook niet door de ouders betwist. Ook is gebleken dat de minderjarige gebukt gaat onder de inmiddels langdurige spanningen tussen de ouders. De minderjarige geeft aan te willen dat ouders ‘lief zijn voor elkaar en geen ruzie maken’. Desalniettemin geeft de minderjarige tevens aan dat hij bij zowel de man als vrouw geen gevoel van onveiligheid ervaart. De rechtbank is, zoals reeds besproken, niet gebleken van signalen van onveiligheid bij de man. Wel acht de rechtbank het zorgelijk dat de ouders met elkaar in een dusdanige strijd verwikkeld zijn, dat een ontspannen zorgeloos contact van de minderjarige met zijn beide ouders op dit moment niet mogelijk is. De rechtbank is echter van oordeel dat de problemen tussen de ouders er niet toe mogen leiden dat de minderjarige met een van de ouders minimale contacten heeft. Nu de rechtbank niet gebleken is van enige contra-indicaties voor uitbreiding van de zorgregeling, dient dat dan ook het uitgangspunt te zijn.
2.18
Doel van de uitbreiding van de zorgregeling is dat de minderjarige op regelmatige basis binnen de thuissituatie van de man tijd met hem kan doorbrengen en zich - net zoals bij de vrouw – binnen zijn gezin kan inbedden.
2.19
De rechtbank acht het van belang dat het contact tussen de man en de minderjarige rustig en stapsgewijs dient te worden opgebouwd. Het contact tussen de man en de minderjarige hoeft niet onder begeleiding plaats te vinden; tot op heden vindt het contact ook onbegeleid plaats. De rechtbank is wel van oordeel dat concreet gewerkt moet worden aan het opbouwen naar een overnachting(en) in het weekend van de minderjarige bij de man. Daarbij merkt de rechtbank op dat het door de man gewenste weekendregeling naar het oordeel van de rechtbank geen reële optie is. Ook de vrouw dient in het weekend, op de vrije dagen van de minderjarige, tijd met hem door te brengen. Om te voorkomen dat discussie zal ontstaan over de wijze waarop de uitbreiding van de zorgregeling moet worden vormgegeven, zal de rechtbank de onderhavige opbouwregeling vastleggen:
  • De huidige regeling waarbij de minderjarige één maal per twee weken in de ene week op woensdag van 13:00 uur tot 18:00 uur en in de andere week op zaterdag van 9:00 uur tot 17:00 uur bij de man verblijft, blijft doorlopen. Hierbij is het van belang dat, ondanks dat de minderjarige op de woensdag een andere afspraak -zoals bijvoorbeeld een kinderfeestje- heeft, de minderjarige bij de man verblijft en de man de verantwoordelijkheid draagt de minderjarige naar die afspraak te brengen en te halen.
  • De eerste acht weken: komt in het weekend naast de zaterdag ook de zondag van 9:00 uur tot 13:00 uur erbij;
  • De tweede acht weken: komt in het weekend naast de zaterdag ook de gehele zondag van 9:0 uur tot 18:00 uur erbij;
  • De derde acht weken:zal de minderjarige om het weekend van zaterdag 9:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de man verblijven;
  • De vierde acht weken:zal de minderjarige om het weekend van vrijdag na school tot zondag 18:00 uur bij de man verblijf.
Binnen het kader van de ondertoezichtstelling zullen partijen nadere afspraken dienen te maken over het halen en brengen van [de minderjarige] en over de vakantiedagen. Het uitgangspunt is dat de vakanties bij helfte worden verdeeld. Voorts benadrukt de rechtbank dat de GI ervoor moet zorgen dat [de minderjarige] onder professionele begeleiding wordt voorbereid op een overnachting bij zijn vader en dat ouders zich ervoor dienen in te spannen dat [de minderjarige] voldoende (zelf)vertrouwen heeft voor een dergelijke overnachting.
Overige verzoeken man
2.2
Voor zover de man nog heeft bedoeld zijn verzoeken te wijzigen in die zin dat hij verzoekt om vast te leggen in de beschikking dat de man ook wordt betrokken bij de hulpverlening, en dat de jeugdbeschermer contact opneemt met de man en de man op de hoogte houdt van de ontwikkelingen, overweegt de rechtbank dat de man – daargelaten of een juridische grondslag voor een dergelijk verzoek bestaat in de onderhavige procedure - bij dat verzoek geen belang meer heeft nu de man mede met het gezag zal worden belast en de GI aldus gehouden is om de man als gezaghebbend ouder gehouden is te betrekken in de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijzigt voornoemde beschikkingen als volgt:
bepaalt dat het gezag over [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , met ingang van heden aan de man en de vrouw gezamenlijk toekomt;
bepaalt dat de zorgregeling tussen de man en voornoemde minderjarige zoals in r.o. 2.19 dient te worden opgebouwd;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Voorn, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2022 in tegenwoordigheid van mr. S. de Haard, griffier.

Voetnoten

1.Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan – uitsluitend door een advocaat – hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld, zulks door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.