ECLI:NL:RBZWB:2022:7802

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
C/02/399911 / JE RK 22-1294
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van ouderschap en communicatieproblemen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 december 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van twaalf maanden, omdat er ernstige zorgen zijn over zijn ontwikkeling. De ouders, de moeder en de vader, zijn al geruime tijd in conflict met elkaar, wat leidt tot een vicieuze cirkel waarin zij niet in staat zijn om de situatie te verbeteren. De moeder heeft eenhoofdig gezag en wantrouwt de vader, terwijl de vader meer betrokkenheid bij het leven van [de minderjarige] wenst. Ondanks eerdere hulpverlening is er weinig vooruitgang geboekt, en de Raad heeft geconcludeerd dat gedwongen hulpverlening noodzakelijk is.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 november 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de Raad zorgvuldig heeft gehandeld bij het opstellen van het rapport en dat de zorgen over [de minderjarige] gerechtvaardigd zijn. De kinderrechter heeft de argumenten van de moeder, die de ondertoezichtstelling betwistte, niet gevolgd. De moeder stelde dat de Raad onvoldoende onderzoek had gedaan en dat de ondertoezichtstelling niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn. De kinderrechter oordeelde echter dat de Raad de belangen van het kind en de ouders zorgvuldig had afgewogen en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de communicatie tussen de ouders te verbeteren.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om het verzoek van de Raad toe te wijzen en [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden, met de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij onbelast contact kan hebben met beide ouders, en dat de ouders verantwoordelijk zijn voor het creëren van een veilige en stabiele omgeving voor hem.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaak-/ rekestnummer: C/02/399911 / JE RK 22-1294
Datum uitspraak: 2 december 2022

Beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERIMING, regio Rotterdam- Dordrecht,locatie Rotterdam, hierna te noemen de Raad, gevestigd te Eindhoven,

Betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] , hierna te noemen: de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Kara te Rotterdam,
De kinderrechter merkt als informant aan:

[de vader] , hierna te noemen: de vader,

wonende te [woonplaats] , België.
advocaat: mr. M. Akça-Altun te Breda,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, locatie Roosendaal,

gevestigd te Roosendaal.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlage(n) van de Raad van 18 juli 2022, ingekomen bij de griffie op 19 juli 2022;
- het verweerschrift d.d. 4 september 2022 van mr. Kara.
Op 11 november 2022 heeft de kinderrechter de zaak mondeling - met gesloten deuren -behandeld.
Gehoord en verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad,
- een vertegenwoordigster van de GI.
Gelet op de nauwe samenhang van het verzoek van de Raad in de onderhavige procedure met de verzoeken van de vader over het gezag en de omgang c.q. zorgregeling in de zaak met kenmerk C/02/ 382476 / FA RK 21-753, zijn deze verzoeken gelijktijdig mondeling behandeld. In de zaak met kenmerk C/02/ 382476 / FA RK 21-753 zal bij separate beschikking worden beslist.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[de minderjarige] woont bij de moeder.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant, locatie Roosendaal te Roosendaal voor de duur van twaalf maanden. De Raad verzoekt tevens de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De standpunten

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad ter gelegenheid van de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. De Raad is van mening dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er is jarenlang sprake van ernstig strijd tussen de ouders onderling. De Raad vindt het dan ook schrikbarend dat - ondanks de ingezette (vrijwillige) hulpverlening- in de afgelopen vijf jaar weinig tot geen positieve vooruitgang in de situatie is geboekt. Op dit moment wordt de vader in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] door de moeder te veel buiten spel gezet. Dit kan niet de bedoeling zijn. De Raad is dan ook van mening dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is, waarbij er tevens dient te worden ingezet op het verbeteren van de oudercommunicatie.
De GI geeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aan dat het in het belang van [de minderjarige] is dat ouders op een constructieve wijze met elkaar kunnen communiceren. Daarom is van belang dat gedwongen hulpverlening wordt ingezet ter verbetering van de onderlinge oudercommunicatie. Tevens kan door de ondertoezichtstelling hulp voor de moeder worden ingezet, zodat haar angsten voor de vader wordt weggenomen en kan de vader aan de moeder kan laten zien dat hij in zijn ontwikkeling is gegroeid.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang en kort samengevat, naar voren gebracht dat het verzoek van de Raad moet worden afgewezen. De moeder stelt hiertoe dat de Raad in strijd heeft gehandeld met art. 8 EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens) en het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. De moeder is thans van mening dat de Raad de noodzakelijkheid van de verzochte ondertoezichtstelling onvoldoende heeft onderbouwd. De Raad heeft namelijk onvoldoende en onzorgvuldig onderzoek gedaan. De feiten en omstandigheden - zoals in het rapport zijn neergelegd – zijn onjuist. Ook heeft de Raad geen rekening gehouden met de impact van een mogelijk ondertoezichtstelling op [de minderjarige] . Hij woont en leeft in een stabiele liefdevolle omgeving en heeft op dit moment een goed lopende omgangsregeling met zijn vader. Een ondertoezichtstelling zou alleen maar tot onrust bij [de minderjarige] leiden, terwijl [de minderjarige] juist gebaat is bij een stabiele en rustige thuissituatie. Anderszins is de ondertoezichtstelling met name bedoeld om de door de vader gewenste uitbreiding van de omgangsregeling en het verkrijgen van het ouderlijk gezag mogelijk te maken. Daarnaast hoopt de vader ook met een ondertoezichtstelling dat de communicatie tussen partijen onderling verbetert. Volgens de moeder blijkt hieruit dat de vader enkel bezig is met zijn eigen emoties en geen rekening houdt met de belangen van [de minderjarige] . Door de ondertoezichtstelling wordt immers alleen maar aan de wensen van de vader voldaan. Dat de moeder de vader nog steeds niet vertrouwt, heeft ze ook gegronde redenen voor. De vader heeft de moeder jarenlang stelselmatig, zowel lichamelijk als psychisch, mishandeld. Echter is het gedrag van de vader niet verbeterd en heeft hij zijn emoties nog steeds niet onder controle. Desgevraagd merkt ze op dat er sinds het incident van 2016, geen incidenten meer hebben plaatsgevonden. Dit komt doordat zij en [de minderjarige] op een voor de vader geheim adres wonen en de vader [de minderjarige] ophaalt bij opa en oma (moederzijde). Hierdoor ziet de moeder de vader niet. Daarnaast communiceert de moeder slechts met de vader via e-mailberichten. Verder stelt de moeder zich op het standpunt dat nog niet alle middelen uitgeput zijn om een verstrekkende en ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. De mogelijkheden binnen het vrijwillig kader zijn namelijk onvoldoende onderzocht. De moeder heeft altijd in het kader van vrijwillige hulpverlening meegewerkt en is hiertoe nog steeds bereid. Bovendien heeft ze zelf aangegeven dat zij van oordeel is dat [de minderjarige] hulp en ondersteuning nodig heeft. Sinds mei 2022 is onderhavige zaak overgedragen naar twee jeugdprofessionals van [zorginstelling] . De samenwerking met deze professionals verloopt tot op heden goed en de moeder heeft er voldoende vertrouwen in dat deze vrijwillige hulpverlening afdoende is.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang en kort samengevat, naar voren gebracht dat hij zich kan vinden in het verzoek van de Raad.
De vader is al sinds 2016 aan het procederen om als vader meer in het leven van [de minderjarige] betrokken te worden, aangezien de moeder dit afhoudt. De vader durft niet tegen de moeder in te gaan, omdat hij bang is dat hij dan [de minderjarige] helemaal niet meer mag zien. Ook is hulpverlening in het vrijwillige kader al langere tijd betrokken, maar dit heeft niet geleid tot veranderingen. Integendeel, volgens de vader beëindigt de moeder de hulpverleningstrajecten zodra het haar niet meer zint. De vader hoopt dat door de ondertoezichtstelling aan de ouders in het gedwongen kader hulpverlening kan worden geboden, zodat zij tot een betere communicatie en samenwerking kunnen komen betreffende hun zoon. Het is juist in het belang van [de minderjarige] dat ouders samen kunnen werken, nu de strijd die de ouders met elkaar voeren mogelijk tot een loyaliteitsconflict bij [de minderjarige] kunnen leiden en negatieve gevolgen heeft voor zijn ontwikkeling.

De beoordeling

Wettelijk kader
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Beoordeling
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek van de Raad moet worden toegewezen. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
De Raad wordt algemeen beschouwd als de deskundige bij uitstek op het gebied van kinderbescherming. In verband met het grote gewicht dat de rechter aan rapportages van de Raad pleegt te hechten, en de mogelijk verstrekkende gevolgen die rapportages van de raad voor betrokkenen kunnen hebben, dienen deze rapportagens aan hoge zorgvuldigheidseisen te voldoen. Daarbij dienen medewerkers van de Raad te werken overeenkomstig de wet en mag van hen in het algemeen worden verlangd dat zij conform hun eigen gedragsregeling en protocollen werken. Het Kwaliteitskader 2021 bevat als leidraad voor de behandeling van zaken door raadsmedewerkers. Vermelding verdient dat artikel 3.3. van de Jeugdwet uitdrukkelijk bepaalt: ‘De Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling zijn verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.’
Uitgaande van voormelde toetsingskader moet worden beoordeeld of de Raad zorgvuldig heeft gerapporteerd en of de Raad op het moment van het uitbrengen van het beschermingsrapport en het verzoek tot ondertoezichtstelling met inachtneming van de hem toen ter beschikking staande gegeven in redelijkheid de inschatting heeft mogen maken dat (onverminderd) sprake was van een – voor de minderjarige- ernstige toestand als bedoeld in artikel 1:255 BW.
Naar het oordeel van de kinderrechter volgt uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht dat de Raad zorgvuldig heeft gehandeld bij zijn onderzoek dat tot het beschermingsrapport heeft geleid. Om te beginnen blijkt uit het rapport dat de Raad een onderzoeksplan heeft opgesteld en de inhoud van dit plan met de ouders besproken heeft. Verder heeft de Raad, naast de gesprekken met de ouders en [de minderjarige] , ook de jeugdprofessionals van [zorginstelling] , de leerkracht(en) van [de minderjarige] , de coach van de moeder en de politie geraadpleegd voor de benodigde informatie over [de minderjarige] . De beslissing en het advies van de Raad is uitgebreid gemotiveerd; op welke gronden de Raad vindt dat er iets moet gebeuren en waarom het belangrijk is dat het zo gebeurd, wordt door de Raad uitgebreid uitgelegd. Ook heeft de Raad het beginsel van hoor en wederhoor toegepast, waardoor de ouders konden reageren op de visie van anderen bij wie de Raad informatie heeft ingewonnen en de beslissingen/adviezen van de Raad. Hier hebben de ouders ook gebruik van gemaakt en ook dit is als meegenomen in het rapport/als bijlage bij het rapportage overlegd. Doordat de Raad zoveel verschillende informanten heeft gesproken en het beginsel van hoor en wederhoor heeft toegepast, zijn de opgenomen feiten en omstandigheden daardoor naar het oordeel van de kinderrechter objectief vastgesteld. De kinderrechter overweegt dan ook dat de moeder onvoldoende onderbouwd heeft welke punten in het rapport onjuiste informatie betreft waardoor er ernstige twijfel kan ontstaan over de inhoud en ontstaansgrond van het beschermingsrapport. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de Raad met de benodigde objectiviteit, deskundigheid, transparantie en controleerbaarheid het onderzoek heeft uitgevoerd en aldus zorgvuldig heeft gehandeld.
Met het oog daarop volgt de kinderrechter dan ook het standpunt van de moeder niet dat het verzoek van de Raad, de ondertoezichtstelling, gericht is op de belangen van de vader (uitbreiding van de omgangsregeling, gezag en het contact tussen de vader met de moeder) en niet die van de minderjarige. Volgens de moeder handelt de vader vanuit zijn emoties en kan hij daardoor roekeloos, onvoorspelbaar en agressief gedrag vertonen, waardoor [de minderjarige] in onveilige situaties terecht kan komen. De kinderrechter kan het standpunt van de moeder hierin niet volgen. De Raad heeft gedurende het onderzoek de verschillende belangen van de ouders en de minderjarige tegen elkaar afgewogen. Het belang van het kind, inclusief zijn (fysieke) veiligheid is daarbij doorslaggevend. Dat de vader een gevaar vormt voor [de minderjarige] is niet gebleken. Ook zijn er geen andere contra-indicaties in het onderzoeksrapport aanwezig op grond waarvan het contact tussen de vader en minderjarige onveilig zou zijn. Het tegendeel wordt zelfs bewezen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven dat sinds de gebeurtenissen van 2016 geen incidenten meer hebben plaatsgevonden. Ook blijkt uit het onderzoeksrapport dat [de minderjarige] zich bij zowel de vader als de moeder veilig voelt.
Dat [de minderjarige] zich bij beide ouders zich veilig voelt, betekent nog niet dat [de minderjarige] niet ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Vaststaat is dat de ouders gedurende een lange periode strijd met elkaar voeren waarbij het de ouders onvoldoende lukt om op een adequate wijze met elkaar te communiceren en afspraken met elkaar te maken. [de minderjarige] wordt (al dan niet indirect) belast met de spanningen. Dit blijkt ook uit het feit dat [de minderjarige] zelf aangeeft te willen dat ouders ‘lief zijn voor elkaar en geen ruzie maken’. Het staat dan ook voor de kinderrechter vast dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het is daarom in het belang van [de minderjarige] en zijn ontwikkeling dat hij met beide ouders onbelast contact kan hebben. Daar zijn beide ouders verantwoordelijk voor om dat contact mogelijk te maken. Een ondertoezichtstelling is dan ook noodzakelijk om de communicatie tussen de ouders te verbeteren.
Ouders hebben al meerdere – in het vrijwillige kader- hulpverleningstrajecten doorlopen om onder andere te komen tot een betere communicatie en samenwerking betreffende hun zoon. Dit heeft tot heden niet tot het gewenste resultaat geleid, voornamelijk door de reeds jarenlange houding van de vrouw dat zij geen verandering wenst te brengen in de huidige situatie, waarbij zij enkel via e-mail communiceert en dat vader [de minderjarige] op kan halen bij opa en oma moederzijde. Vader is door de situatie bang geworden iets verkeerd te doen, waardoor hij zijn zoon misschien helemaal niet meer kan zien en moeder wenst deze vorm van communicatie te behouden, omdat zij op die wijze alles kan ordenen en er rustig naar kan kijken. Dit is geen ideale situatie en behoeft naar het oordeel van de rechtbank in het belang van [de minderjarige] verbetering.
De vrouw ziet dat echter anders. Ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling blijft zij bij het standpunt dat zij geen direct contact met vader wenst. Zij communiceert enkel via e-mail met de vader en [de minderjarige] kan door de vader bij opa en oma worden opgehaald. Eerdere adviezen van de Raad (2017 en 2020) om tot een verbetering te komen van het gezamenlijk ouderschap, zijn niet van de grond gekomen omdat moeder dit weigert. De rechtbank constateert dat moeder telkens terug lijkt te grijpen naar de gebeurtenissen van zeven jaar geleden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft moeder echter erkend dat het laatste incident inderdaad van een aantal jaar terug is. Dit alles baart de rechtbank grote zorgen.
De kinderrechter is daarom van oordeel dat in onderhavige zaak, gelet op de ernstige zorgen over [de minderjarige] , hulpverlening in het vrijwillige kader niet meer haalbaar is.
De kinderrechter zal het verzoek van de Raad toewijzen en [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarige noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [de minderjarige] onder toezicht van de GI met ingang van 2 december 2022 en tot 2 december 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Voorn, kinderrechter, tevens rechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2022 in tegenwoordigheid van mr. S. de Haard, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.