ECLI:NL:RBZWB:2022:78

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
02/302277-20 + 02/129709-18 (vord-tul) + 01/092488-18 (vord-tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens confrontatie

Op 28 november 2020 heeft de verdachte, tijdens een confrontatie met het slachtoffer [naam 1], deze met een mes in de borst gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van een poging tot doodslag. De verdachte heeft aangevoerd dat hij zich moest verdedigen tegen een aanval van het slachtoffer, die met een hamer op hem afkwam. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte niet als verdediging kunnen worden aangemerkt, maar als aanvallend. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een gevangenisstraf van twee jaar afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van één jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen beoordeeld, maar deze afgewezen. De benadeelde partij, [naam 1], heeft een schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel is toegewezen en een deel niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 60,00 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/302277-20 + 02/129709-18 (vord-tul) + 01/092488-18 (vord-tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 13 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven,
maar feitelijk gebruik makende van het (post)adres [adres 1] ,
raadsman mr. T. Deckwitz, advocaat te ‘s-Hertogenbosch

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C.F.J. Wiegant, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummers behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 28 november 2020 [naam 1] met een mes in zijn borst heeft gestoken.
Dit is verdachte in verschillende juridische varianten ten laste gelegd, namelijk als poging tot doodslag dan wel als zware mishandeling dan wel als poging tot zware mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de verklaringen van de aangever, de getuige [getuige 1] en verdachte zelf.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de poging tot doodslag en van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan komen. Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte op 28 november 2020 aangever [naam 1] opzettelijk met een mes in zijn borst heeft gestoken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat verdachte bij een worsteling met [naam 1] , in een ongecontroleerde situatie, op enig moment een mes, waarvan het lemmet 9 centimeter lang was, heeft gepakt en daarmee op korte afstand van [naam 1] in elk geval één stekende beweging in de richting van [naam 1] heeft gemaakt, waarbij [naam 1] in de borststreek onder de linker tepel werd geraakt. Dat moet met enige kracht gebeurd zijn. Dat leidt de rechtbank af uit het feit dat er door de kleding van het slachtoffer heen is gestoken en dat naar aanleiding van de steekwond een klaplong is veroorzaakt. In de borststreek aan de linkerzijde bevinden zich vitale organen, zoals het hart en een long, waarvan beschadiging - naar algemene ervaringsregels - de dood tot gevolg kan hebben. Anders dan de raadsman oordeelt de rechtbank dat verdachte zich, door in die ongecontroleerde situatie aldus te handelen, willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden en die kans ook welbewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [naam 1] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 november 2020 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam 1] met een mes in zijn borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval/aanranding door aangever. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte geen reële en redelijke mogelijkheid had om weg te komen toen [naam 1] met een hamer op hem afkwam, dan wel dat dat onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van hem gevergd kon worden.Indien een beroep op noodweer niet slaagt, is de raadsman van mening dat verdachte subsidiair een beroep op noodweerexces toekomt.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard indien de gedraging van degene die zich daarop beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’ worden zowel de subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Deze met elkaar samenhangende en niet altijd scherp te onderscheiden eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, respectievelijk op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband - tot terughoudendheid nopende - maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar ook had moeten onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Dit is bijvoorbeeld niet het geval wanneer de positie van de verdachte en de ruimte waarin hij zich bevindt, redelijkerwijs geen mogelijkheid bieden tot onttrekking aan de aanranding. Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief is.
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt ten aanzien van de gebeurtenissen bij Traverse op 28 november 2020, omstreeks 10.45 uur, het volgende vast.
Getuige [getuige 2] heeft op 28 november 2020 verklaard dat hij zich samen met verdachte in het washok van [locatie] bevond, toen een Surinaamse jongen op het terrein van [locatie] verscheen. Er ontstond buiten het washok een woordenwisseling tussen verdachte en die Surinaamse jongen, waarbij de getuige zag dat verdachte een mes met een totale lengte van ongeveer 20 centimeter pakte. Hij zag vervolgens dat de Surinaamse jongen naar zijn auto liep, de kofferbak opende en daaruit een hamer pakte. Hij zag dat de Surinaamse jongen terug liep naar verdachte en hij zag ook dat verdachte richting de Surinaamse jongen liep. Beiden zochten de confrontatie met elkaar weer op. Hij zag dat de Surinaamse jongen uithaalde met de hamer naar verdachte en dat verdachte de klap met de hamer kon blokkeren, waarbij de hamer op de grond viel. Hij zag vervolgens dat verdachte met een mes instak op het bovenlichaam van de Surinaamse jongen.
Die verklaring van [getuige 2] sluit aan bij de bij de bewijsmiddelen genoemde verklaring van getuige [getuige 1] , met dien verstande dat [getuige 1] pas vanaf het moment dat [naam 1] naar zijn auto liep, de situatie ter plekke heeft waargenomen.
De rechtbank acht niet alleen de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 1] betrouwbaar, maar ook de verklaring van [getuige 2] , voor zover hierboven is vermeld. Die verklaring is bovendien op 28 november 2020 om 12.45 uur, dus zeer kort na de gebeurtenissen, afgelegd. Anders dan verdachte stelt, is niet aannemelijk geworden dat [naam 1] toen al contact had gehad met [getuige 2] en dat [getuige 2] door [naam 1] zou zijn beïnvloed om anders dan de waarheid te verklaren. [naam 1] is immers zeer kort na het incident naar het ziekenhuis vervoerd, zodat enig contact tussen [naam 1] en [getuige 2] , waarbij [naam 1] dan ook nog tegen [getuige 2] zou hebben verteld wat hij moest verklaren, zeer onaannemelijk lijkt.
Uit de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] leidt de rechtbank af dat verdachte al een mes in zijn handen had voordat [naam 1] naar zijn auto liep en daaruit een hamer pakte. [naam 1] liep vervolgens naar verdachte toe en verdachte liep - roepend “I’m going to stab you” - naar [naam 1] toe, waarna het gevecht tussen beiden werd hervat en verdachte op een gegeven moment [naam 1] in het lichaam stak.
De gedragingen van verdachte voorafgaand aan het steken met het mes, kunnen naar het oordeel van de rechtbank op grond van de uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als verdedigend, maar moeten - in de kern - als aanvallend worden gezien, gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. Het beroep op noodweer zal dan ook worden verworpen. Nu geen noodweersituatie aanwezig was, kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In het geval van een veroordeling moet volgens de raadsman het gedrag van aangever [naam 1] in stevige mate meewegen bij het opleggen van een straf. Gelet op de veroordelingen in soortgelijke zaken moet een gevangenisstraf van één jaar als uitgangspunt worden genomen, waarbij in strafmatigende zin rekening moet worden gehouden met de rol van aangever. Die heeft immers verdachte aangevallen, geslagen, met een klauwhamer bewerkt en met een auto aangereden. De op te leggen straf moet dan ook aanzienlijk worden gematigd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [naam 1] met een mes in zijn borst te steken. Dat het letsel bij [naam 1] relatief beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken geweest.
Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke maar ook op de psychische integriteit van het slachtoffer, zoals ook blijkt uit het verzoek tot schadevergoeding van [naam 1] .
Bij de beoordeling van de strafoplegging houdt de rekening ook rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en dat hij ten tijde van onderhavig feit in meerdere proeftijden liep.
Het is de rechtbank niet ontgaan dat [naam 1] (en in mindere mate zijn vriendin [naam 2] ) een rol hebben gehad in de gebeurtenissen op 28 november 2020. [naam 1] is immers de mede-agressor en heeft fors geweld gebruikt tegenover verdachte. [naam 1] heeft verdachte geslagen met een hamer en is met zijn auto op verdachte ingereden. Ook zijn vriendin heeft verdachte met de hamer geslagen.
Deze omstandigheden laat de rechtbank in strafverminderende zin meewegen bij de oplegging van de straf, waarbij de rechtbank eveneens betrekt dat verdachte ruim een jaar in voorarrest heeft gezeten, terwijl [naam 1] al na drie dagen is vrijgelaten.
Dit alles maakt dat de rechtbank verdachte weliswaar een gevangenisstraf zal opleggen, maar dat de duur daarvan fors lager zal zijn dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij is ook rekening gehouden met straffen die doorgaans voor soortgelijk bewezen feiten worden opgelegd.
De rechtbank acht, alles overwegend, een gevangenisstraf van één jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden. Deze strafoplegging houdt in dat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis. Hij heeft zijn straf immers al in voorarrest uitgezeten.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van in totaal € 15.564,90 voor het door verdachte gepleegde feit, bestaande uit een bedrag van € 3.064,90 voor materiële schade en een bedrag van € 12.500,00 voor immateriële schade.
Met betrekking tot de materiële schade overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De gevorderde ziekenhuisdaggeldvergoeding van in totaal € 60,00 is een forfaitair bedrag en is gebaseerd op de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding (hierna: Richtlijn). In die Richtlijn worden de kosten begroot op € 30,00 per opnamedag. De daggeldvergoeding is bedoeld ter dekking van de kosten voor de aanschaf van bed-/ ziekenhuiskleding en kosten om het tijdelijk verblijf in het ziekenhuis te veraangenamen. Het geclaimde forfaitaire bedrag behoeft, anders dan de raadsman van verdachte heeft aangevoerd, geen nadere onderbouwing van de benadeelde partij.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank wijst dit gedeelte van de vordering dan ook toe.
De gevorderde schade aan de trui, de telefoon en de spijkerbroek is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat aan genoemde goederen schade is ontstaan door het feit dat ten laste is gelegd en de hoogte van de schade is bovendien niet met (voldoende) bewijsstukken onderbouwd. Het gevorderde bedrag met betrekking tot kosten van een psycholoog en emdr-therapie betreft een voorschot. Die schade is dus nog niet geleden en evenmin staat vast dat die schade in de toekomt zal worden geleden. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit gedeelte van de materiële vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat een (nadere) onderbouwing van de gestelde schade nader onderzoek vergt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 6:101 BW luidt als volgt:
Wanneer de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht van de dader verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
De rechtbank kan niet uitsluiten dat [naam 1] door zijn optreden een deel van de ingetreden schade heeft veroorzaakt. Hij is immers ook naar verdachte toegelopen met een hamer in zijn hand, heeft verdachte daarmee geslagen en heeft nadat hij gestoken was door verdachte nog met zijn auto op verdachte ingereden in plaats van direct zijn verwonding te laten nakijken.
De rechtbank kan zonder nader onderzoek niet beoordelen in welke mate de gedragingen van [naam 1] en die van verdachte aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen. Dat leidt ertoe dat de behandeling van die vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de immateriële vordering. Die vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 2 weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 23 oktober 2018 onder parketnummer 02/129709-18 ten uitvoer zal worden gelegd.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een taakstraf van 25 uren onder parketnummer 01/092488-18 wordt afgewezen, nu van deze vordering de onderliggende stukken in het dossier ontbreken.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de vordering met betrekking tot parketnummer 01/092488-18 dient te worden afgewezen bij gebrek aan onderliggende stukken.
De rechtbank stelt ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf onder parketnummer 02/129709-18 vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat zij de tenuitvoerlegging hiervan niet opportuun acht, gelet op de ouderdom van het vonnis waarop deze vordering is gebaseerd, de relatief geringe straf waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd en de hoogte van de straf die verdachte thans in de hoofdzaak wordt opgelegd. Die vordering wordt dan ook afgewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 63, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging met betrekking tot de parketnummers 02/129709-18 en 01/092488-18 af;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van € 60,00, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 november 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] , € 60,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 november 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 1 dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. H.E. Goedegebuur en
mr. W.H.C. van Eck, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 januari 2022.
Mr. Goedegebuur en mr. Van Eck zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 28 november 2020 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam 1] met een mes in zijn borst, in elk geval in zijn lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 november 2020 te Tilburg aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de borst en/of een klaplong, heeft toegebracht door die [naam 1] met een mes in zijn borst, in elk geval in zijn lichaam te steken;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 november 2020 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam 1] met een mes in zijn borst, in elk geval in zijn lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2020314046 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 118.
1.
Het proces-verbaal van verhoor
[naam 1], pagina 100 en 101 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Gisteren, op 28 november 2020, ging ik mijn kleren wassen bij [locatie] . Ik kwam daar [verdachte] tegen. [verdachte] trok op een gegeven moment een mes. Het was een lang zwart mes. Ook het lemmet van het mes zelf was zwart van kleur. We begonnen te vechten. Ik zag dat hij met het mes uithaalde in mijn richting en dat hij een aantal steekbewegingen maakte. Ik wist niet dat ik gestoken was. Ik voelde wel mijn kleren nat worden.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige
[getuige 1]op 28 november 2020 om 11.05 uur, pagina’s 72 en 73 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 28 november 2020 was ik aan het werk bij [locatie] , gelegen aan de [adres 2] 2 te Tilburg. Omstreeks 10.45 uur zat ik achter de balie. Ik hoorde rumoer op het buitenterrein. Ik zag een man naar zijn auto toe lopen. Deze stond geparkeerd op het parkeerterrein van [locatie] . Ik zag dat deze man ' [naam 1] ' was. De volledige naam van [naam 1] is [naam 1] . Ik zag dat [naam 1] een klauwhamer uit de achterbak van zijn auto pakte
.Ik zag dat [naam 1] met de klauwhamer in zijn hand richting [verdachte] liep. [verdachte] heet [verdachte] , geboren op 22 oktober 1994. Ik zag dat [verdachte] vanuit het washok het buitenterrein op kwam lopen in de richting van [naam 1] .
Ik zag dat [verdachte] een mes in zijn mouw van zijn jas had. Ik hoorde dat hij schreeuwde tegen [naam 1] : 'I'm going to stab you.' Ik zag dat het mes ongeveer 15 centimeter groot was.
Schuin voor gebouw twee ( [adres 2] ) zag ikdat [naam 1] en [verdachte] met elkaar in gevecht gingen. Ik zag dat ze elkaar eerst met vuisten sloegen en elkaar schopten. Vervolgens zag ik dat [naam 1] naar [verdachte] sloeg met de vuisthamer en [verdachte] stekende bewegingen maakte in de richting van [naam 1] met het mes. Ik heb niet duidelijk wie hiermee begon. Ik ben ondertussen van binnen naar buiten gegaan. Ik stond op ongeveer twee meter afstand. Ondertussen zag ik dat [naam 1] en [verdachte] op de grond terecht waren gekomen. Ik zag dat [verdachte] het mes in de buik van [naam 1] stak. Ik zag dat [verdachte] meerdere malen stak. Ik zag dat het mes tenminste een keer recht in de buik van [naam 1] ging, onder zijn borst.
Ik zag wat later dat [naam 1] een steekwond had in zijn buik.

3.

De verklaring van verdachte
[verdachte], afgelegd op de zitting van 30 december 2021, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik raakte op 28 november 2020 bij [locatie] in Tilburg in gevecht met [naam 1] . Even later liep hij weg naar zijn auto en pakte een hamer uit de kofferbak van zijn auto. Hij kwam in mijn richting gelopen. Ik had een mes bij mij en dat gebruikte ik toen. Ik herinner me dat ik hem één keer heb gestoken. Ik zei “I’m going to stab you” naar hem.
4.
Het geschrift, te weten een medische verklaring d.d. 11 december 2020 van chirurg [naam 3] , als bijlage gevoegd bij voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 28 november 2020 is [naam 1] onderzocht.
Uitwendig waargenomen letsel: mes verwonding borstkas links met gering bloedverlies. Ook is er sprake van een vermoeden van inwendig letsel en inwendig bloedverlies.
Er is sprake van een thorax drainage borstkast links.

5.

Het geschrift, zijnde een uitdraai van een emailbericht d.d. 5 februari 2021, gericht aan “secchirurgie”, met betrekking tot het bij [naam 1] aangetroffen letsel, als bijlage gevoegd bij voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Met een pen zijn bij aanvullende vragen die in dit emailbericht zijn gesteld antwoorden gegeven door [naam 3] :
- De verwonding zat links onder de tepel.
- Het betrof een steekwond
- Er was sprake van een klaplong n.a.v. de steekwond.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , pagina 68 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 4 december 2020 onderzocht ik, verbalisant, het mes dat op 28 november 2020 in beslag werd genomen naar aanleiding van de poging tot doodslag c.q. poging tot zware mishandeling, gepleegd aan de [adres 2] in Tilburg.
Ik zag dat het heft van het mes zwart met wit gekleurd was en dat het lemmet van het
mes geheel zwart gekleurd was. Ik zag dat het mes één snijkant had. Ik heb het mes opgemeten met een liniaal en zag dat mes een totale lengte van circa twintig centimeter had. Ik zag dat de lengte van het lemmet van het mes circa negen centimeter was.