In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een voogdijzaak betreffende de omgangsregeling tussen ouders en hun minderjarige kind. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. F.R.G. Drenth, verzochten om een uitbreiding van de omgangsregeling met hun dochter, die in een gezinshuis verblijft. De ouders stelden voor om de omgang geleidelijk uit te breiden, maar de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, als gecertificeerde instelling, was van mening dat de huidige regeling van eenmaal per acht weken, zonder belcontacten, in het belang van de minderjarige was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige na de omgang met haar ouders terugvalsignalen vertoont en dat zij hersteltijd nodig heeft. De rechtbank oordeelde dat de door de ouders verzochte regeling niet in het belang van de minderjarige is en heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank heeft echter wel bepaald dat de ouders en de minderjarige gerechtigd zijn tot begeleide omgang eenmaal per acht weken, met de mogelijkheid tot uitbreiding in de toekomst, afhankelijk van de ontwikkeling van de minderjarige en de adviezen van de GI. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de minderjarige niet onnodig in haar ontwikkeling wordt belemmerd.