ECLI:NL:RBZWB:2022:777

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
02-176630-21 en 02-099420-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van een ruit door verdachte met verslavingsproblematiek en oplegging van voorwaardelijke ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 juli 2021 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een ruit heeft vernield. De verdachte, geboren in 1973, heeft een lange geschiedenis van veroordelingen en verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 7 oktober 2021 en opnieuw op 3 februari 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling. De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke ISD-maatregel gevorderd, maar de verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet voldoet aan de criteria voor deze maatregel. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de verdachte, gezien zijn strafblad en de adviezen van de reclassering, voldoet aan de voorwaarden voor oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar met een proeftijd van twee jaar, met bijzondere voorwaarden waaronder opname in een forensische verslavingskliniek en ambulante behandeling.

De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat het niet opportuun zou zijn om de verdachte een gevangenisstraf uit te laten zitten nu hij met zijn behandeling zal starten. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/ 176630-21 en 02/099420-20 (vordering tot tenuitvoerlegging)
vonnis van de meervoudige kamer van 17 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verbalisant]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
voorheen gedetineerd in de PI Middelburg, Torentijdweg 1, 4337 PE Middelburg,
thans verblijvende bij Forensische Verslavingskliniek Basalt, onderdeel van Tactus, te Almere,
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op 7 oktober 2021. Het onderzoek in de zaak is heropend bij tussenvonnis van 21 oktober 2021. De zaak is vervolgens wederom inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. J.A. Castelein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is aanwezig deskundige mevrouw [naam 1] , reclasseringswerkster.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een ruit heeft vernield bij de [naam 2] in Breda.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 juli 2021 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van het gebouw van [naam 2] , aan de [adres] ), die geheel of ten dele aan [naam 2] (aan de [adres] ), toebehoorde heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering genoemd in het laatste rapport van 25 januari 2022, te weten een meldplicht bij de reclassering, een opname in de Forensische Verslavingskliniek Basalt (hierna: FVK Basalt), onderdeel van Tactus of een soortgelijke instelling, aansluitend een ambulante behandeling bij een nog nader te bepalen instelling voor verslavingszorg, daarop volgend een verblijf in een nog nader te benoemen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan een middelencontrole.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is primair betoogd dat verdachte niet voldoet aan de criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Subsidiair is betoogd dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, gelet op de geringe ernst van het feit, niet passend is. De verdediging is van mening dat een voorwaardelijke gevangenisstraf met de door de reclassering genoemde voorwaarden het meest passend is. Oplegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel is minder wenselijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit. Dit is een vervelend feit, wat overlast aan de eigenaar geeft. Verdachte heeft een strafblad waarop vele vermogens- en geweldsdelicten staan.
Over verdachte zijn diverse rapportages opgemaakt. De reclassering heeft in haar rapportage van 28 september 2021 geadviseerd tot het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Verdachte voldoet volgens de reclassering aan de formele criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel en het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Ook hebben eerdere reclasserings- en hulpverleningstrajecten niet geleid tot gedragsverandering of vermindering van recidive. De reclassering heeft in haar rapportage geconcludeerd dat enkel een intensief klinisch behandeltraject binnen een forensisch kader enige kans van slagen heeft om verdachte te bewegen tot structurele gedragsverandering. Daarbij is wel van belang dat er psychodiagnostisch onderzoek plaatsvindt. Verdachte heeft in het gesprek dat hij in het kader van de reclasseringsrapportage heeft gevoerd met de toezichthouder echter aangegeven dat hij geen medewerking wenst te verlenen aan een klinische behandeling. Gezien de houding van verdachte heeft de reclassering geadviseerd tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Ter zitting van 7 oktober 2021 nam de officier van justitie dit advies over en verzocht toen om oplegging van een onvoorwaardelijke ISD maatregel.
Ter zitting van 7 oktober 2021 heeft de reclasseringsmedewerkster gezegd dat de reclassering in eerste instantie voornemens was om ook de opties voor voorwaardelijke ISD te bekijken, maar omdat verdachte destijds niet mee wilde werken aan een psychodiagnostisch onderzoek kon die optie niet nader worden onderzocht. Daarom heeft de reclassering op dat moment geadviseerd tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
De raadsman heeft op de zitting van 7 oktober 2021 betoogd dat vanaf het begin af aan is ingezet op oplegging van de ISD-maatregel en dat er onvoldoende is gekeken naar alternatieven. Op basis van de documentatie lijkt er sprake te zijn van forse recidive, maar dat waren tot medio 2019 vooral vermogensdelicten. Verdachte was door zijn jarenlange verslaving en criminaliteit ongewenst vreemdeling verklaard. In die periode was er sprake van een forse toename van veroordelingen. Verdachte werd daardoor ook uit zijn woning gezet en leefde op straat. Hij keerde in 2019 terug naar Brabant en heeft in 2020 zijn verblijfsvergunning weer teruggekregen. Het middelengebruik wat nog wordt genoemd in de reclasseringsrapportage staat echter niet meer in relatie tot enig crimineel gedrag.
Verdachte heeft op deze zitting te kennen gegeven alsnog mee te willen werken aan psychodiagnostisch onderzoek.
Na de zitting van 7 oktober 2021 heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 21 oktober 2021 beslist tot heropening van het onderzoek ter zitting in de zaak omdat verdachte ter zitting heeft aangegeven alsnog mee te willen werken aan psychodiagnostisch onderzoek en een (langdurige) klinische opname/behandeling.
Op 25 januari 2022 heeft de reclassering aanvullend gerapporteerd, rekening houdend met de verdiepingsdiagnostiek die inmiddels had plaatsgevonden. De reclassering adviseert thans tot oplegging van de ISD-maatregel, voorwaardelijk, met een aantal voorwaarden, te weten de meldplicht, een opname in FVK Basalt (onderdeel van Tactus of een soortgelijke instelling), daarop volgend een ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, gevolgd door een verblijf in een nog nader te benoemen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs door een urineonderzoek en ademonderzoek.
Op 3 februari 2022 liet de deskundige net voor de zitting per e-mail weten dat verdachte per 7 februari 2022 geplaatst kan worden bij FVK Basalt.
Aan de rechtbank ligt op grond van het voorgaande de vraag voor welke strafmodaliteit en eventuele voorwaarden passend zijn.
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte gepleegde feit een misdrijf betreft waarvoor
op grond van artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal onherroepelijk veroordeeld wegens een misdrijf tot een vrijheidsbenemende straf, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf, die geheel geëxecuteerd zijn voorafgaand aan de pleegdatum van onderhavig feit. Zowel uit het flinke strafblad van verdachte als de reclasseringsrapportages valt af te leiden dat het recidiverisico nog immer hoog is. De door de reclassering geconstateerde maatschappelijke teloorgang en de frustratie van verdachte die zich richt op goederen maar ook op personen leidt tot slot tot de conclusie dat de veiligheid van personen en goederen de maatregel tot oplegging van de ISD-maatregel vereist. Dit betekent dat aan de wettelijke criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel is voldaan. Het verweer van de raadsman dat verdachte niet voldoet aan de voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel, wordt dan ook verworpen.
Gelet op de veelheid aan strafbare feiten die verdachte heeft gepleegd, is naar het oordeel van de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf een gepasseerd station. Het kan zijn dat het sinds verdachte weer een verblijfstitel heeft wat beter gaat, maar onderhavig feit laat zien dat hij eenvoudig weer overgaat tot het plegen van een strafbaar feit. Dan blijft over de vraag of de ISD-maatregel in onvoorwaardelijke of voorwaardelijke zin dient te worden opgelegd.
De reclassering heeft aangegeven in haar laatste rapport van 25 januari 2022 waarom zij vindt dat thans de voorwaardelijke ISD-maatregel aangewezen is. De reclassering heeft aangegeven dat de voorwaarden, zoals in haar rapport zijn beschreven, voldoende moeten zijn om het recidivegevaar in te perken. De rechtbank volgt dit advies, temeer ook, nu gelet op de verslavingsproblematiek van verdachte en zijn trauma behandeling aangewezen is en dit binnen de voorwaardelijke ISD-maatregel in het kader van de bijzondere voorwaarden kan worden gerealiseerd. De rechtbank legt aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelstelmatige daders voor de duur van twee jaar op, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Verdachte zal al op 7 februari 2022 geplaatst worden bij de FVK Basalt om aan zijn (verslavings-)problematiek te gaan werken. Hij heeft zich hiertoe uitdrukkelijk bereid verklaard.
De rechtbank heeft derhalve bij afzonderlijke beslissing de schorsing van de voorlopige hechtenis bevolen per 7 februari 2022, opdat verdachte onmiddellijk aan zijn behandeling kan beginnen.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft ter zitting van 3 februari 2022 verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, die onder parketnummer 02/099420-20 is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 15 april 2020, af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet beslissen, omdat het niet opportuun is verdachte een gevangenisstraf uit te laten zitten nu hij op 7 februari 2022 met zijn behandeling zal starten. Een gevangenisstraf zou immers deze behandeling doorkruisen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38m, 38n, 38p en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Vernieling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
- bepaalt dat deze maatregel
niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de
proeftijd van twee jarenna te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich telefonisch zal melden bij Tactus Verslavingsreclassering te Almere. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
* dat verdachte zich laat opnemen in de Forensische Verslavingskliniek Basalt, onderdeel van Tactus met ingang van 7 februari 2022. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
* dat verdachte vervolgens meewerkt aan een ambulante behandeling bij een verslavingszorginstelling nader te bepalen of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische zorgopname, gedurende de nog te bepalen proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
* dat verdachte daarna verblijft in een nog nader te benoemen voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02/099420-20 af;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. N.C. Neelis, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 februari 2021.
Mr. J.C. Gillesse is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 5 juli 2021 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van
het gebouw van [naam 2] , aan de [adres] ), in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [naam 2] (aan de [adres] , in elk geval aan
een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Aangezien verdachte ten aanzien van onderhavig feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 7 oktober 2021;
  • De aangifte van [naam 3] namens [naam 2] , opgenomen op dossierpagina 12 en 13 van het eindproces-verbaal met nummer PL2000-2021175027;
  • Het proces-verbaal bevindingen, opgenomen op dossierpagina 3 van het voornoemde eindproces-verbaal.